Zinsdelen

Grammatica 1/2/3 
1K
3-3-25
Laptops dicht op tafel
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 1/2/3 
1K
3-3-25
Laptops dicht op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van deze les kunnen jullie allemaal zinsontleden t/m de bijwoordelijke bepaling.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?
Ik ga mijn fiets schoonmaken.
Onderwerp?
Pv?
WWG?

Slide 3 - Woordweb

Klein beetje herhaling
Persoonsvorm, hoe vinden we die?

Werkwoordelijk gezegde, hoe vinden we die?

Onderwerp, hoe vinden we die?

Slide 4 - Tekstslide

Klein beetje herhaling
Persoonsvorm, hoe vinden we die?
Vragend maken // Tijd veranderen // Meervoud
Werkwoordelijk gezegde, hoe vinden we die?
Wat zijn alle werkwoorden in de zin?
Onderwerp, hoe vinden we die?
Wie/wat + WWG

Slide 5 - Tekstslide

De hond heeft een bal gepakt

Persoonsvorm?
A
De hond
B
Heeft
C
Een bal
D
Gepakt

Slide 6 - Quizvraag

De docent geeft heel veel huiswerk

Onderwerp?
A
De docent
B
Geeft
C
Heel veel huiswerk
D
Huiswerk

Slide 7 - Quizvraag

Mag ik een rondje lopen?

Werkwoordelijk gezegde?
A
Lopen
B
Ik
C
Een rondje
D
Mag, Lopen

Slide 8 - Quizvraag

Wat hadden we nog over?
- een bal

-heel veel huiswerk

-een rondje

Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp!
- Stel de vraag: wat/wie + WWG + OW

-Ondergaat de handeling in de zin

-Kan een "ding" zijn of een persoon

Slide 10 - Tekstslide

Even klassikaal
- Mijn vader leest een boek
Wat/wie + WWG + OW

- Ik ga bloemkool en spinazie eten
Wat/wie + WWG + OW


Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
- Heeft de derde rol in de zin.

-Is het ding waarop de actie is gericht of de persoon op wie de actie is gericht.

-Bijvoorbeeld: De leraar bezorgt zijn collega een leuke dag.

Vraag jezelf: Aan wie? / Voor wie?

Slide 12 - Tekstslide

De postbode bezorgt mijn buurman een pakketje.
A
De postbode
B
bezorgt
C
mijn buurman
D
een pakketje

Slide 13 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
- Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarom, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe, en waarmee

-Er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin staan.

Bijvoorbeeld: De leraar gaat zijn collega morgen een leuke dag bezorgen.

Slide 14 - Tekstslide

De leraar gaat zijn collega morgen een leuke dag bezorgen.

Slide 15 - Tekstslide

De jongen koopt een nieuwe fiets.

Lijdend voorwerp?
A
koopt
B
nieuwe fiets
C
De jongen
D
een nieuwe fiets

Slide 16 - Quizvraag

Joey heeft zijn tas ingepakt

Lijdend voorwerp?
A
Joey
B
zijn tas
C
ingepakt

Slide 17 - Quizvraag

De voetbaltrainer geeft de spelers instructies.
Lijdend voorwerp?
A
De voetbaltrainer
B
geeft
C
de spelers
D
instructies

Slide 18 - Quizvraag

Een glas water kan ik snel opdrinken.

WWG?
A
een glas water
B
kan, snel opdrinken
C
Kan, opdrinken
D
Ik kan, opdrinken

Slide 19 - Quizvraag

De buurman wast zijn auto.

OW?
A
De buurman
B
wast
C
zijn auto

Slide 20 - Quizvraag

Zullen we morgen een auto gaan bekijken?
Bijwoordelijke bepaling?
A
morgen
B
we
C
een auto
D
gaan bekijken

Slide 21 - Quizvraag

Lisa schildert een mooi portret voor haar vriendje.
Meewerkend voorwerp?
A
Lisa
B
schildert
C
een mooi portret
D
voor haar vriendje

Slide 22 - Quizvraag

Toets maken!
Gebruik het blad van deze les!

Slide 23 - Tekstslide

"Aan het einde van deze les kunnen jullie allemaal zinsontleden t/m het lijdend voorwerp."
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Goed gewerkt!
Spullen pakken!

Slide 25 - Tekstslide