Grammatica

Grammatica V2
Hoofdstuk 2: voorzetselvoorwerp
Hoofdstuk 3: telwoord
Hoofdstuk 5: zinsdeelzinnen, WW in samengestelde zinnen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Grammatica V2
Hoofdstuk 2: voorzetselvoorwerp
Hoofdstuk 3: telwoord
Hoofdstuk 5: zinsdeelzinnen, WW in samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Oefenvraag:

Zijn jullie er klaar voor?
A
ja, duh..
B
een beetje
C
spannend maar leuk
D
ehm.....

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp (vv)
wat is een voorzetselvoorwerp?
sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich: 
rekenen op, twijfelen aan, uitzien naar.
In zinnen met zulke werkwoorden heet 
het zinsdelen dat begint met het vaste voorzetsel, het voorzetselvoorwerp


Slide 4 - Tekstslide

Zo vind je het voorzetselvoorwerp
hoi
  1. Noteer persoonvorm, onderwerp en werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
  2. Kijk of er een werkwoord of bijvoegelijk naamwoord is met een vast voorzetsel
  3. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wat is het vv in de zin: Wandelsporters moeten zorgen voor goed schoeisel en waterdichte kleding, zodat ze niet nat worden.
A
Wandelsporters
B
Voor goed schoeisel en waterdichte kleding.
C
moeten zorgen voor
D
zodat ze niet nat worden.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het vv in de zin: Bij zijn benoeming sprak de professor over digitalisering in het onderwijs.
A
bij zijn benoeming
B
de professor
C
sprak de professor over digitalisering
D
over digitalisering in het onderwijs

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het vv in de zin: Vanaf de zijlijn spoorde de coach
tot betere prestaties aan.
A
tot betere prestaties
B
de coach
C
vanaf de zijlijn
D
spoorde de coach tot betere prestaties aan

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het vv in de zin: Bekroont Sanne haar kampioenschap met een overwinnen op de 10 km?
A
met een overwinnen op de 10 km
B
haar kampioenschap met een overwinning op de 10 km
C
Bekroont Sanne
D
haar kampioenschap

Slide 10 - Quizvraag

Telwoord
Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde (een plaats in een reeks) aan.
zo vind je de telwoorden
Een hoofdtelwoord zoals vijf, zeven of weinig. Je noemt een aantal of hoeveelheid
een rangtelwoord vierde laatste noemt een volgorde, een plaats in een rij 

Slide 11 - Tekstslide

Onbepaald of bepaald

Een bepaald telwoord geeft een precies aantal aan of een precieze plaats in een rij.
Een onbepaald telwoord geeft een onduidelijk aantal aan of een onduidelijke plaats in een rij









Slide 12 - Tekstslide

bepaald
onbepaald
hoofdtelwoord
zes, veertien, drie, 2017, tweeduizend
veel/vele, enkele, weinig(e), verscheidene, alle, wat
rangtelwoord
derde, tiende, eenentwintigste
laatste, middelste, zoveelste,
hoeveelste

Slide 13 - Tekstslide


Wat is zeven?
7
7
A
bepaald rangtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald rangtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Zoek de rangtelwoorden in de zin:
Sydney ging naar haar eerste voetbalwedstrijd samen met haar zevende vriendje op de zesentwintigste van april.

Slide 15 - Open vraag


Wat is sommige?
A
bepaald rangtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald rangtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Zoek de hoofdtelwoorden in de zin:
Anne gaat op vijftien januari naar Canada voor de achtste keer met vele vriendinnen.

Slide 17 - Open vraag

Voegwoord

Voegwoorden verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. Er zijn twee soorten:
De nevenschikkende voegwoorde
Onderschikkende voegwoorden
maar wat zij voegwoorden?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

De nevenschikkende voegwoorden
De nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw) zijn dus, en, maar, of, want. 
Ze verbinden 
– twee woorden: Nick en Simon; tulpen of gladiolen
– twee woordgroepen: geen kopje koffie maar een kopje thee
– twee hoofdzinnen: {Job trekt een pak aan}, want {hij gaat naar een bruiloft}.
– twee bijzinnen: {hoofdzin Elianne rekent erop (bijzin dat jij haar helpt met schilderen) en (bijzin dat ik haar help verhuizen).}

Slide 20 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden (os.vgw) als aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra verbinden een bijzin met een hoofdzin:

{ hoofdzin Weet Max al (bijzin of hij die poster van LeBron James gaat kopen)?}

Slide 21 - Tekstslide

Vul de voegwoorden in de zin.
Het scheelt niet veel, ... vrouwen lijken iets muzikaler dan mannen ... vwo'ers scoren wat hoger dan vmbo'ers
A
maar, en
B
en, maar
C
terwijl, als
D
doordat, omdat

Slide 22 - Quizvraag


Vul de voegwoorden in de zin. 
Mijn ouders bereiden het eten ... ik en mijn zus de tent opzetten.  
A
doordat
B
omdat
C
als
D
terwijl

Slide 23 - Quizvraag

Vul de voegwoorden in de zin.
Luna droomt ervan op Pluto te gaan wonen, ... ze vindt de aarde te saai.
A
als
B
en
C
want
D
omdat

Slide 24 - Quizvraag

Vul de voegwoorden in de zin.
... Piet ergens gaat eten ... logeren, kijkt hij altijd op Google maps.

A
Maar, want
B
en, als
C
als, en
D
terwijl, omdat

Slide 25 - Quizvraag

Ww in samenstelde zinnen
Zo herken je zww, kww en hww in samengestelde zinnen

1. Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
2. Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng); gebruik de theorie in De Brug (Naamwoordelijk gezegde).
3. Pas daarna per zin de regels uit De Brug toe (Zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord).


Slide 26 - Tekstslide

Voorbeelden
Voorbeeld:
– ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken.

Slide 27 - Tekstslide

Wat voor soort werkwoord is het?
De docent organiseert vandaag mentordag.
A
organiseert= zelfstandig werkwoord
B
organiseert= hulpwerkwoord
C
organiseert= koppelwerkwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord is het?
Gister ben ik van de fiets gevallen.
A
ben= hulpwerkwoord
B
ben = koppelwerkwoord
C
ben= zelfstandigwerkwword

Slide 29 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord is het?
Gister ben ik van de fiets gevallen.
A
gevallen= koppelwerkwoord
B
gevallen = zelfstandigwerkwoord.
C
gevallen= hulpwerkwoord

Slide 30 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord is het?
Nazanin werkt in de kapsalon.
A
werkt= zelfstandigwerwoord
B
werkt= hulpwerkwoord.
C
werkt= koppelwerkwoord

Slide 31 - Quizvraag