Graslandbeheer 2.1 beweidingssystemen en ruwvoederwinning

Graslandbeheer beweidingssystemen en ruwvoederwinning


Niveau 2 leerjaar 1
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GraslandMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Graslandbeheer beweidingssystemen en ruwvoederwinning


Niveau 2 leerjaar 1

Slide 1 - Tekstslide

Waarom zou je klaver door je grasmengsel zaaien?

Slide 2 - Open vraag

Welke klaver kan ik het beste gebruiken om de koeien te weiden?
A
Witte klaver
B
Paarse klaver
C
Rode klaver
D
Groene klaver

Slide 3 - Quizvraag

Wat is niet waar over rode klaver?
A
Rode klaver heeft een penwortel en kan goed tegen droogte
B
Rode klaver kan goed tegen beweiden
C
Rode klaver groeit harder dan witte klaver
D
Rode klaver is stengeliger/houtiger dan witte klaver

Slide 4 - Quizvraag

Klaver = een vlinderbloemige GEEN GRAS
Klaver = voorkomt roest in het najaar in het grasland

Slide 5 - Tekstslide

Een ton droge stof meer gras per hectare zorgt gemiddeld voor 4% meer eiwit van eigen land. Waarom willen we eigenlijk zoveel mogelijk eiwit van eigen land halen?

Slide 6 - Open vraag

Grasopbrengst
De opbrengst van een grasperceel is niet altijd gelijk. We onderscheiden over het algemeen vier snedeopbrengsten:
  
• Een weidesnede: 1700 kg ds/ha
• Een snede voor zomerstalvoeren: 2300 kg ds/ha
• Een normale maaisnede: 3000 kg ds/ha
• Een zware maaisnede: 4000 kg ds/ha

Hoe hoger de opbrengst is, hoe meer groeidagen er nodig zijn.
De lengte van het gras (in cm) zegt iets over de opbrengst die van het perceel af kan komen. 


Slide 7 - Tekstslide

Ruwvoerwinning
Ruwvoer is het belangrijkste onderdeel van het rantsoen van een koe. Omdat gras niet het hele jaar door groeit en dezelfde kwaliteit heeft, is het belangrijk om door het jaar heen kwalitatief goed ruwvoer te verbouwen en in te kuilen.

 
Er zijn verschillende punten belangrijk om kwalitatief goed ruwvoer te verbouwen:
• Het moment van maaien
• De veldperiode
• De conservering

Slide 8 - Tekstslide

Optimaal maaimoment
Gras is op z’n best als het 950 VEM bevat, een eiwitgehalte van 16% en een structuurwaarde van 3 heeft. Deze gehaltes zijn bereikt bij ongeveer 3500 kg gras per hectare.

We letten op de volgende punten als het gaat om de kwaliteit van het gras:
• Verhouding blad en stengel
• Eiwitgehalte
• Suikergehalte
• Hoeveelheid droge stof

Slide 9 - Tekstslide

Verhouding blad/stengel
Een koe heeft in haar ruwvoer voldoende structuur nodig. Bij het maaien van jong gras krijgt een veehouder minder structuur in de kuil. 
Zodra de bloei in het gras komt, daalt de voederwaarde en moet het gras zo snel mogelijk gemaaid worden. 
De bladeren van het gras hebben een voederwaarde van 1000 tot 1100 VEM. In de stengels van het gras is de voederwaarde de helft lager.

Aandeel stengels in kuil laag --> Hogere voederwaarde
Meer stengels zorgen voor --> Meer structuur in de kuil

Slide 10 - Tekstslide

Waar zit de meeste voederwaarde in bij een grasplant?
A
Stengel
B
Blad
C
Bloem
D
Wortels

Slide 11 - Quizvraag

Waar of niet waar: Stengels zorgen voor structuur in de kuil, maar niet voor voederwaarde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Eiwitgehalte
In het voorjaar is het eiwitgehalte in het gras hoog. Zodra het gras flink begint te groeien neemt het eiwitgehalte af. 

Bij een snede van 3.500 kilo droge stof per hectare is in een goede weide de hoeveelheid eiwit 560 kilo (16%) . Wacht je met maaien, dan komen er kilo’s droge stof bij. Het aandeel eiwit blijft wel 560 kilo, waardoor het eiwitgehalte afneemt.

Jonger gras maaien --> een eiwitrijker product in de kuil krijgt en daardoor minder duur eiwitrijke bijvoeders hoeft aan te kopen. 
Het gewenste eiwitgehalte in het uiteindelijke ruwvoer hangt ook af van de hoeveelheid mais in het rantsoen. Veel mais in het rantsoen --> meer eiwitrijk voer nodig. 

Slide 13 - Tekstslide

Suikergehalte
Suikers spelen een belangrijke rol in het conserveringsproces in de graskuil. Uiteindelijk moeten de suikers door de melkzuurbacteriën omgezet worden in melkzuur, waardoor een stabiele kuil ontstaat. Suiker is een product van de fotosynthese van de (gras)plant.

Het suikergehalte van het gras is afhankelijk van het aantal zonuren, de grassoort en het ras. De meeste suiker is opgeslagen in het onderste gedeelte (de voet) van het gras. 

Het suikergehalte is het hoogst op het eind van een zonnige dag. ’s Nachts gebruikt een plant weer een klein deel van de overdag gemaakte suikers voor ademhaling. Het advies is om in het voorjaar te gaan maaien na een aantal zonnige dagen. Het suikergehalte is ’s morgens hoog genoeg om in het voorjaar in de ochtend te maaien. Vooral na een koude voorjaarsnacht is het gebruik van de suikers ’s nachts laag en zijn ook in de ochtend nog genoeg suikers aanwezig voor succesvolle conservering. 

Later in het seizoen kan men beter later op een zonnige dag maaien. Door het gras diep te maaien krijgt je een hoog suikergehalte in de graskuil.

Slide 14 - Tekstslide

Het suikergehalte in het gras is afhankelijk van:
A
Bodemtemperatuur, luchtvochtigheid en warmte
B
Jaargetijde, wortelactiviteit en onkruiddruk
C
Aantal zonuren, grassoort en ras

Slide 15 - Quizvraag

Wat heeft suiker in het gras dat je oogst te maken met de conservering van de kuil?

Slide 16 - Open vraag

Waar of niet waar: Suikers in de grasplant worden gevormd door fotosythese?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Droge stof
Ook een belangrijke factor is de opbrengst: hoeveelheid droge stof per hectare.
  
Bij een grashoogte van 20 tot 30 cm (rond 2000 kg tot 3000 kg ds/ha) kan de grasgroei 130 kg ds/ha per dag bedragen. Als je dus vroeg maait, dan mis je de dagen van maximale productie.

Per jaar streef je totaal naar 10 tot 12.000 kg/ds per ha. Dat is afhankelijk van de grondsoort.

Slide 18 - Tekstslide

Maak hfdst 4.1 vraag 1 op blz. 43 en hfdst. 4.2 vraag 1 t/m 6 op blz. 46
Je hebt hier een kwartier de tijd voor.
Daarna bespreken we de vragen klassikaal.
Ben je klaar? Maak een start met je herbarium. Ga naar buiten en pluk een aantal onkruiden/ grassoorten.

Slide 19 - Tekstslide