VWO1 h.4 Taalverzorging 4.1 Grammatica les 1

H.4 Taalverzorging 2
 4.1 Grammatica
werkwoorden en werkwoordsvormen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

H.4 Taalverzorging 2
 4.1 Grammatica
werkwoorden en werkwoordsvormen

Slide 1 - Tekstslide


- We bespreken de werkwoorden en
  werkwoordsvormen;

- het werkwoordelijk gezegde vinden.
   
- Jullie oefenen met deze theorie



Wat gaan we doen?

Slide 2 - Tekstslide


Je leert tijdens de les de volgende woordsoorten en zinsdelen in een zin herkennen en benoemen:

  • werkwoord en werkwoordsvormen
  • werkwoordelijk gezegde



Leerdoel

Slide 3 - Tekstslide

De werkwoordsvormen
de persoonsvorm is een werkwoordsvorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet.
voorbeeld:
De klas leert met Blooket.       Sommige leerlingen kregen straf.
De klas leerde met Blooket.    Sommige leerlingen krijgen straf.
leert verandert in leerde en is dus de persoonsvorm;

kregen verandert in krijgen en is dus ook de pv.

Slide 4 - Tekstslide

       De infinitief
De infinitief is het hele werkwoord, dat niet verandert als je de zin verandert van tijd.
Deze vorm staat in het woordenboek (fluisterde  zoek je op bij fluisteren).
Voorbeeld:
zij hebben veel huiswerk moeten maken
Zij hadden veel huiswerk moeten maken.
hebben verandert in hadden en is dus de persoonsvorm (het lijkt op een infinitief, maar het is een persoonsvorm)

moeten en maken zijn hele werkwoorden die niet veranderen. Deze zijn beide een infinitief.

Slide 5 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling is afgerond.


Ik heb gefietst (het fietsen is voorbij).
Zij waren verdwaald (dat verdwalen is achter de rug)

Het voltooid deelwoord heeft een ander werkwoord nodig.

Zij is gisteren geopereerd.
Onze opdrachten worden uitgelegd.

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm
infinitief
voltooid deelwoord
Ik ben vorige week verhuisd.

Het gebeurt vandaag nog.

Zij willen morgen uitgaan.

Wij gaan ons huiswerk maken.

Dat hij dat overleefd heeft.

Hebben zij dat product ontwikkeld?

Slide 7 - Sleepvraag

Persoonsvorm herkennen

Als je een zin ontleedt, zoek je altijd als eerste de persoonsvorm.
Staat er één werkwoord in de zin, dan is dat de persoonsvorm.
Staan er meer werkwoorden in de zin, dan kun je twee manieren gebruiken om de persoonsvorm te vinden: de tijdproef en de getalproef.
tijdproef
Zet de zin in een andere tijd; het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
getalproef:
Je vindt de persoonsvorm door de zin in het enkelvoud of meervoud te zetten. Als je het onderwerp van getal verandert, verandert de pv mee.

Slide 8 - Tekstslide

Tijdproef en getalproef
tijdproef:

Pablo signaleert een fout in de opgave.                    tegenwoordige tijd
Pablo signaleerde een fout in de opgave.                 verleden tijd

signaleert is de persoonsvorm
getalproef:

Een ijsbeer leeft op het ijs.                                          onderwerp enkelvoud
IJsberen leven op het ijs.                                             onderwerp meervoud

leeft is de persoonsvorm want die moet ook veranderen naar het meervoud.

Slide 9 - Tekstslide


Noteer de persoonsvorm in de volgende zin.

Wij zullen dit probleem zo snel mogelijk oplossen.


Slide 10 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm in de volgende zin.

De monteur repareert de kapotte verwarmingsketel.


Slide 11 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm in de volgende zin.

Wat knap, dat je de fout ontdekt hebt.


Slide 12 - Open vraag


Neem de volgende zin over en zet de zin in een andere tijd. Onderstreep de persoonsvorm.

De leerlingen moeten de komende dagen veel studeren.

Slide 13 - Open vraag


Neem de volgende zin over en zet het onderwerp van de zin in het enkelvoud. Onderstreep de persoonsvorm.

De leerlingen moeten de komende dagen veel studeren.

Slide 14 - Open vraag

Het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit een of meer werkwoorden.
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Zoek eerst de persoonsvorm met de tijdproef of getalproef.
Zoek dan de andere werkwoordsvormen en schrijf die achter de persoonsvorm. Soms staat er te voor de infinitief. Dit woord hoort dan ook bij het werkwoordelijk gezegde.

De medewerker vraagt mij de microscoop te pakken.
wwg: vraagt te pakken.

Slide 15 - Tekstslide

Het scheidbaar samengesteld werkwoord

De persoonsvorm van sommige werkwoorden kan gescheiden voorkomen in de zin. Deze werkwoorden noemen we scheidbaar samengestelde werkwoorden.

Indy schrijft het juiste antwoord op.  

schrijft op is één werkwoord. Het komt van het werkwoord: opschrijven.
schrijft op is de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde in deze zin.

Binnenkort lezen we ons tweede boek uit. (uitlezen)


Slide 16 - Tekstslide


In welke zin staat het werkwoordelijk gezegde in hoofdletters?
A
Zij WASSEN de vieze borden meteen af.
B
Ik heb dat altijd WILLEN DOEN.
C
Mijn broertje PAKT mijn potloden AF.
D
Wij zullen morgen naar school FIETSEN.

Slide 17 - Quizvraag

Maak opdr. 1 t/m 3 van paragraaf 4.1 
op bladzijde 97 en verder.

klaar: oefen voor de proefwerkweek.

Let op: werk netjes in je leerwerkboek!


Slide 18 - Tekstslide