Onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo
• Leerjaar 1

 Het onderwerp

Lesdoelen

Ik weet hoe ik het onderwerp in een zin kan vinden
Ik kan het onderwerp in een zin vinden

De persoonsvorm

• Wat voor woord is de persoonsvorm?
• Hoe vind je de persoonsvorm?
  

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.

1. Jantien
2. won
3. gisteren
4. de gouden medaille

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?

1. Fiets
2. jij
3. elke ochtend
4. naar school

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?

1. Wie
2. heeft
3. alle pepernoten
4. opgegeten

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?

1. Wanneer
2. ben
3. jij
4. jarig

De oma fietst.

De kinderen bakken koekjes.

De boom groeit.

Het onderwerp

Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Voorbeeld

• De jongen gaat naar school
• De persoonsvorm = gaat

• Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
• Wie gaat (naar school?)

• Onderwerp = de jongen
  

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.

1. Ik
2. kan
3. het onderwerp
4. een zin

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.

1. Mijn moeder
2. doet
3. altijd
4. de boodschappen

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?

1. Waarom
2. lust
3. jij
4. geen spruitjes

Wat is het onderwerp?

Voetbal is een sport voor meisjes én jongens.

1. Voetbal
2. is
3. een sport
4. voor meisjes

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw Van Til
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Die puzzel heeft wel 5000 stukjes.

Wanneer komen Sint en Piet in Nederland?

Die ene leerling uit 1BK heeft dit weekend een voetbalwedstrijd gewonnen.

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Aan de slag

- Open in je werkboek cursus 5 'grammatica', paragraaf 4: onderwerp.

- Maak alle opdrachten als huiswerk voor de volgende les. (woensdag)