Wonen - taak 3

Disk - thema: wonen
Taak 3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalISK

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Disk - thema: wonen
Taak 3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Je leert wat vroeger en nu betekent.

  • Je leert zeggen waar je vroeger woonde en waar je nu woont.

  • Je leert het werkwoord wonen te gebruiken in de verleden tijd en in de tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vroeger = in het verleden (toen ik klein was).

Nu = vandaag (tegenwoordig).

Slide 4 - Tekstslide


Vroeger woonde ik in Turkije.

Nu woon ik in Nederland.

Vroeger woonde ik in Syrië.

Nu woon ik in Nederland.

Vroeger woonde ik in Oekraïne

Nu woon ik in Nederland.
oefenen

Slide 5 - Tekstslide


👉 bij vroeger gebruiken we de verleden tijd (woonde).

👉 Bij nu gebruiken we de tegenwoordige tijd (woon).

Slide 6 - Tekstslide

vroeger
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quizvraag

nu
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quizvraag

Vroeger woonde ik in Italië.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 9 - Quizvraag

Nu woon ik in Nederland.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 10 - Quizvraag




Vroeger woonde ik in ........

Nu woon ik in Nederland.


oefenen

Slide 11 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd (NU)
 wonen


ik 
woon
jij
woont
hij/zij
woont
wij
wonen
jullie
wonen
zij 
wonen
Schrijf
op!

Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd (VROEGER)
 wonen


ik 
woonde
jij
woonde
hij/zij
woonde
wij
woonden
jullie
woonden
zij 
woonden
Schrijf
op!

Slide 13 - Tekstslide

Ga in tweetallen staan en vertel elkaar:

Vroeger woonde ik in ........

Nu woon ik in Nederland.


opdracht

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Je weet nu wat vroeger en nu betekent.

  • Je kunt zeggen waar je vroeger woonde en waar je nu woont.

  • Je gebruikt het werkwoord wonen in de verleden tijd en in de tegenwoordige tijd.

Slide 15 - Tekstslide