Le pronom personnel als lv

Het lijdend voorwerp
Le complement d'objet direct....
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het lijdend voorwerp
Le complement d'objet direct....

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.


Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.


       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Slide 3 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

Slide 4 - Tekstslide

Je mange une glace.
A
Je le mange.
B
Je la mange.
C
Je l'mange.
D
Je les mange.

Slide 5 - Quizvraag

Je connais les filles.
A
Je le connais.
B
Je la connais.
C
Je l'connais
D
Je les connais.

Slide 6 - Quizvraag

J'ai rencontré le footballeur.
A
Je le ai rencontré.
B
Je la ai rencontré.
C
Je l'ai rencontré.
D
Je les ai rencontré.

Slide 7 - Quizvraag

De plaats in de zin

Staat er een heel werkwoord in de zin? Le, la, l', les voor dat werkwoord.


je vais rencontrer l'actrice.
Oui, je vais la rencontrer.


je rencontre l'actrice--> je la rencontre 



Slide 8 - Tekstslide

De plaats in de zin

Anders le, la, l', les direct vóór de persoonsvorm.


Tu achètes les magazines?
Non, je ne les achète pas.


Tu as eu son autographe?
Oui, je l'ai eu.

Slide 9 - Tekstslide

Je veux trouver mon agenda.
A
Je le veux trouver.
B
Je veux le trouver.
C
Le je veux trouver.
D
Je veux trouver le.

Slide 10 - Quizvraag

Il a raconté l'histoire.
A
Il la a raconté.
B
Il a la raconté.
C
Il l'a raconté.
D
Il a raconté la.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vind ik het lijdend voorwerp in de zin?

Slide 12 - Open vraag

Waardoor kan ik die vervangen?

Slide 13 - Open vraag

Op welke plek komt ie in de zin?
Plan A:
Plan B:

Slide 14 - Open vraag

Tu connais Isabelle? ( vervang het lijdend voorwerp)

Slide 15 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 16 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 17 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 18 - Open vraag