Ethiek en moraal




Ethiek en moraal

Ethiek en moraal
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GodsdienstMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




Ethiek en moraal

Ethiek en moraal

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je bent instaat om aan te geven wat ethiek inhoudt.
  • Je weet welke methoden er zijn om ethiek te bedrijven.
  • Je kent het verschil tussen intrinsieke waarden en instrumentele waarden.
  • Je kent de belangrijke (basis) termen die worden gebruikt bij ethiek.
  • Je kunt aangeven wat het verschil is tussen persoonlijk en gemeenschappelijk moraal.
  • Je weet wat cultuurrelativisme inhoudt.
  • Je bent instaat om uit te leggen wat universeel moraal betekent.
  • Je bent instaat om de verschillende uitgangspunten van christelijke ethiek en wijsgerige ethiek aangeven. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hoe weet je of iets goed of fout is?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Ethische en filosofische vragen
Ethische en filosofische vragen
Nadenken over goed en kwaad door kritische vragen te stellen.

Geen uitspraken met zekerheid, argumentatie is belangrijk

Geen pasklare antwoorden.

Op zoek naar nieuwe perspectieven.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke termen
Moraal: geheel van normen en waarden.

3
Norm: gedragsregel.

1
Waarde: ideaal. (materieel /immaterieel)

2
Normen komen voort uit waarden.

4
Deugd: karaktereigenschappen die we waarderen.
5

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intrinsieke waarden:





Waarden die op zich zelf belangrijk zijn.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Wat is geen intrinsieke waarde?
A
liefde
B
geld
C
goedheid
D
vriendelijkheid

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Instrumentele waarden
Waarden die nodig zijn om intrinsieke waarden te bereiken.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Wat is een norm?
A
Hetzelfde als een waarde
B
Een karaktereigenschap
C
Een deugd.
D
Een gedragsregel.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wat is een deugd?
A
Hetzelfde als een norm
B
Een positief karaktereigenschap
C
Een kind dat niet luistert
D
Een gedragsregel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gemeenschappelijk moraal:
Komt tot uiting in de grondwet.
Normen en waarden van een samenleving.
Nieuwe normen en waarden.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WAT
HAND?
IS 
HIER 
AAN DE 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is hier aan de hand?

Slide 13 - Open vraag

In deze slide hoeven de leerlingen alleen deze vraag te beantwoorden. Hun interpretaties/vragen/reacties komen aan bod in de volgende slides/bij de volgende vragen.

Klik op de afbeelding om deze beeldvullend te tonen.



Waarom denk je dat?

Slide 14 - Open vraag

In deze slide hoeven de leerlingen alleen deze vraag te beantwoorden. Hun interpretaties/vragen/reacties komen aan bod in de volgende slides/bij de volgende vragen.

Klik op de afbeelding om deze beeldvullend te tonen.



Waarom denk je dat?

Slide 15 - Open vraag

Klik op de afbeelding om deze beeldvullend te tonen.
LGBTQIAP

  • Lesbisch
  • Gay
  • Biseksueel
  • Transgender
  • Queer: een parapluterm om je af te zetten tegen 'hokjes-denken'

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gender neutral
  • Intersekse: mensen met zowel mannelijke als vrouwelijke lichaamskenmerken
  • Aseksueel: mensen zonder behoefte aan seks
  • Panseksueel: mensen die niet vallen op geslacht, maar op karakter of persoonlijkheid.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wordt er op school voldoende aandacht aan "gender neutral" besteed?
Leg je antwoord duidelijk uit.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Normen en waarden van een groep of persoon.

Kan botsen met gemeenschappelijk moraal.

Gewetensbezwaar.
Persoonlijk moraal

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ga je ethisch te werk?


  • Prescriptieve ethiek (voorschrijvend)
  • Descriptieve ethiek  (beschrijvend) / wetenschap

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is een onderwerp ethisch?
medische aspecten

economische aspecten

juridische aspecten

ethische aspecten

Ligt dus aan de invalshoek (optiek)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Universalisme: bepaalde normen en waarden zijn altijd en overal geldend.
Is er universeel moraal mogelijk zonder God? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Cultuurrelativisme: eigen normen en waarden niet opleggen aan andere culturen; want je moet tolerant zijn.

Waarom is dit in strijd met zichzelf?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wijsgerige ethiek
Wijsgerige ethiek
Normen en waarden veranderen.
Product van evolutie
Mens als uitgangspunt.
Niet christelijke ethiek.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Christelijke ethiek

Elk mens is door God gewild 

bepaald doel

  • Normen en waarden veranderen bijna niet.
  • Want God verandert niet.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Welke uitspraak is de beste?
A
Het gaat bij ethiek over je eigen mening
B
Het gaat bij ethiek over het filosofisch benaderen van een vraag over goed en kwaad
C
Het gaat bij ethiek over waar en niet waar.
D
Het gaat bij ethiek over belangrijk en onbelangrijk.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Korte Herhaling
Wat is Ethiek?
A
Leer van het goede/juiste handelen
B
Leer van het menselijk handelen
C
Leer van het leven
D
Leer van de vrije wil

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de leerdoelen behaald?
  • Ik ben instaat om aan te geven wat ethiek inhoudt.
  • Ik weet welke methoden er zijn om ethiek te bedrijven.
  • Ik ken het verschil tussen intrinsieke waarden en instrumentele waarden.
  • Ik kan de belangrijke (basis) termen benoemen die worden gebruikt bij ethiek.
  • Ik kan aangeven wat het verschil is tussen persoonlijk en gemeenschappelijk moraal.
  • Ik weet wat cultuurrelativisme inhoudt.
  • Ik ben instaat om uit te leggen wat universeel moraal betekent.
  • Ik ben instaat om de verschillende uitgangspunten van christelijke ethiek en wijsgerige ethiek aangeven. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De paardensprong
Het paard in het schaakspel beweegt 2 velden horizontaal met 1 veld verticaal of een beweging van 2 velden verticaal met 1 veld horizontaal. 

Er ontstaat bij een paardensprong altijd een L-vorm.
Maak met de paardensprong uit het schaakspel een woord van acht letters. Sleep daarna de letters naar de vakjes zodat het woord zichtbaar wordt. Tot slot leg je uit wat het woord betekent.
I
A
K
V
U
T
T
R

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies