Week 39: Taalverzorging perron 2, les 2 KGT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

Aan het eind van deze les

- Weet je wat een koppelwerkwoord is en kun je deze vinden in een zin.

- Weet je wat een lijdend voorwerp is en kun je deze vinden in een zin.

Koppelwerkwoorden 

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 

   naamwoordelijk gezegde.

 - Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is.

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden.

- Koppelwerkwoorden zijn vaak de persoonsvorm, maar niet altijd. 

Koppelwerkwoord (kww)

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven

blijken - lijken - schijnen

heten - dunken - voorkomen

Wat zijn koppelwerkwoorden?

1. zijn, worden, bijten, binden, lopen, schrijven
2. zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
3. zijn, worden, blaten, boren, luisteren, scheren
4. zijn, worden, breien, barsten, laten, schaven

Zijn is een koppelwerkwoord

1. Juist
2. Onjuist

Vind het koppelwerkwoord

1. Hij streek eens over zijn hart.
2. We leken wel gek dat we akkoord gingen.
3. Het lijk heeft hij niet verplaatst.

Wat is GEEN koppelwerkwoord?

1. lijken
2. lopen
3. dunken
4. schijnen

Wat is GEEN koppelwerkwoord?

1. Lijken
2. Lopen
3. Dunken
4. Schijnen

Kan 'is' een koppelwerkwoord zijn?

1. Ja
2. Nee

Lijdend voorwerp (lv)

Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Belangrijk: niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.

Lijdend voorwerp (lv)

lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. jij
2. het lijdend voorwerp
3. in die zin
4. kan vinden

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?

1. De kat met het gebroken pootje
2. de pan met tomatensoep
3. in de tuin van de buren
4. wij

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Zij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

1. zij
2. het lijdend voorwerp
3. in deze zin
4. kan vinden

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

1. Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
2. Wie/wat + persoonsvorm?
3. Wie/wat + onderwerp?
4. Wie /wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Opdrachten

Maak opdracht 14 t/m 25

+

Zelftest perron 1

Onderdeel 7 t/m 13 op emma.eisma