Woensdag 1 juni

Nog 7 weken tot TW4
Toetsweek4 – Nederlands – 1HV- 
Werkwoordspelling H1-H5 +  Lezen H1-H6 (gedeelte herhaling)
Werkwoordspelling
H1; Persoonsvorm tegenwoordige tijd
H2; Verleden tijd zwakke werkwoorden
H3; Verleden tijd sterke werkwoorden
H4; Voltooid en onvoltooid deelwoord
H5; Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nog 7 weken tot TW4
Toetsweek4 – Nederlands – 1HV- 
Werkwoordspelling H1-H5 +  Lezen H1-H6 (gedeelte herhaling)
Werkwoordspelling
H1; Persoonsvorm tegenwoordige tijd
H2; Verleden tijd zwakke werkwoorden
H3; Verleden tijd sterke werkwoorden
H4; Voltooid en onvoltooid deelwoord
H5; Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide




H1- Ik kan persoonsvormen in de tegenwoordige tijd correct spellen.
H2- Ik kan de verleden tijd van zwakke werkwoorden correct spellen.
H3- Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen.
H4- Ik kan onvoltooide en voltooide deelwoorden correct spellen.
H5- Ik kan voltooide en onvoltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord correct spellen.

H1 t/m H5= Ik kan werkwoorden in alle vormen en tijden correct spellen.


Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm (pvtt, pvvt) ->zin van tijd veranderen
Voltooid deelwoord (vd) -> gefietst, gelopen
Onvoltooid deelwoord (od) -> lachend, lopend, fietsend, huilend
Bijvoeglijk naamwoord (bn) -> het gestrande schip
Gebiedende wijs (gw) -> doe de deur dicht! Eet op!

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Hoe weet je of je te maken hebt met een persoonsvorm?
Zet de zin in een andere tijd
Ik loop, ik vind, loop jij -> alleen de ik-vorm -> ik kan nooooooit met –dt
Jij loopT, zij vindT, jij vindT -> ik-vorm + t -> hij/zij/het
Wij lopen, jullie vinden, zij lopen -> hele werkwoord -> meervoud




Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Weet je het niet? 
Vul smurfen in!

Ik vin………..het niet eerlijk -> ik smurf het niet eerlijk
Zij vin………..het niet eerlijk -> Zij smurfT het niet eerlijk
  • Ik vind
  • Zij vindt


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video



Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de tegenwoordige tijd.
Wat … (vinden) je van de nieuwste Harry Potterfilm?

Slide 8 - Open vraag



Je … (raden) nooit wat hier zo meteen … (gebeuren).

Slide 9 - Open vraag



… (denken) je dat de docent je smoesje … (geloven)?

Slide 10 - Open vraag










Ik … (vermoeden) dat Hanneke ons de antwoorden wel … (voorzeggen).

Slide 11 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt), zwakke ww
Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd  
Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: smeerde, antwoordde, maakte, verlichtte 
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: smeerden, antwoordden, maakten, verlichtten

Om te bepalen of je -te(n) of -de(n) schrijft, kijk je naar de laatste letter voor de uitgang -en van een werkwoord. Als dat een medeklinker uit ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p is, dan schrijf je -te(n). Anders schrijf je -de(n).
Voorbeeld: lusten → ik lustte; keffen → het hondje kefte; 
morsen → de kleuters morsten; – branden → de kaars brandde; plagen → zij plaagden; 
huren → wij huurden.
De klinkers doen niet mee, die staan er alleen om het ezelsbruggetje te maken.


Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd(pvvt), sterke ww
Sterke werkwoorden zijn zo sterk dat je ze niet hoeft te vervoegen, ze veranderen namelijk al van klank!

Bied -> bood,  denk -> dacht,  zwemmen -> zwommen
Gebruik de verlengproef om erachter te komen of een woord op een –d of –t eindigt
Bijten  -> ik beet -> wij beten
Vinden -> hij vond ->zij vonden

Slide 13 - Tekstslide


Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd.
Toen de postbode … (arriveren), … (keffen) het hondje en … (miauwen) de kat.

Slide 14 - Open vraag

Wanneer Ron en Lise in het bos … (wandelen), … (kerven) ze vaak hun namen in een boom.

Slide 15 - Open vraag

Terwijl Els op de tram … (wachten), … (klagen) en … (mopperen) ze dat het zo lang … (duren).

Slide 16 - Open vraag

De tuinman … (splitsen) de herfstasters, … (maaien) het gras en … (harken) de bloemperken aan.

Slide 17 - Open vraag

Omdat ik de juiste spelling van dat woord niet …(weten), …(zoeken) ik die op in het woordenboek.

Slide 18 - Open vraag

De boekhouder … (krijgen) ontslag, omdat hij zijn baas …(bedriegen).

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord (vd)
 geeft aan dat een handeling is afgerond, de handeling is voltooid, klaar, afgevinkt. 

Het vd maakt meestal deel uit van het gezegde. Er staat dan altijd een vorm van hebben, zijn of worden.
Zij is bevallen, Wij hadden gegeten, Jij werd herkozen, mijn zus is vertrokken, ik heb hard gewerkt.




Slide 21 - Tekstslide

Voltooid deelwoord -> -en of verlengproef –t of –d

Ik was verdwaald-> verdwaalde/verdwaalte?
Je hebt je verslikt -> verslikte/verslikde?
We hebben lekker gegeten (eten)
Marijke heeft haar konijn verwaarloosd (verwaarloosde/verwaarlooste)
Weet je het niet? -> gebruik ‘t (e)x-foksch(aa)p

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Het onvoltooid deelwoord (od) 
geeft aan dat een handeling nog aan de gang is, niet voltooid, je bent er nog mee bezig.

Onvoltooid -> fietsend, lachend, huilend, bloedend, zeilend.

Het od spel je als hele werkwoord (infinitief) + d:
 juichen + d= juichend

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide