Aanbod
Zet de twee woordkaarten op het (digi)bord of hang deze in de klas. Bespreek met de leerlingen wat ze zien. Herkennen ze het doel van de les aan de hand van deze twee woordkaarten?
Vraag aan je leerlingen of zij kunnen horen wanneer ze s of z moeten schrijven. Dit is namelijk niet altijd duidelijk. Daarom moet je woorden met s of z uit je hoofd leren.
Kunnen leerlingen woorden noemen met s of z? Maak een mind-map op het bord of gebruik die in lesson-up. Bespreek na afloop de woorden met de leerlingen, haal eventuele foutjes eruit. Wanneer er weinig input komt, schrijf dan zelf nog wat voorbeeld woorden op.
Vertel je leerlingen het volgende:
De letter s wordt ook wel slangletter genoemd. Dat komt omdat ie ook een beetje op een slang lijkt. Een slang slist, dat begint ook met de s.
De letter z wordt ook wel zaagletter genoemd. Dat komt omdat de z op de tandjes van een zaag lijken. Zaag begint ook met de z daaraan kan je het onthouden.
Bekijk samen met je leerlingen het uitlegfilmpje over woorden met s of z:
Ga na het uitlegfilmpje na of er vragen zijn en ga dan nog eens in op de uitspraak van de letters s en z. Laat de leerlingen voelen aan een keel (trilling bij de letter z) en lippen (slissende letter, ze voelen lucht). Lees samen ook de woordrijtjes, laat de leerlingen dit ook hardop doen (om beurten) dan kan je de uitspraak checken. Sommige leerlingen hebben van thuis uit een accent waardoor ze de z soms ook als s uitspreken (dit schrijven ze dan meestal ook).
In lesson-up volgen nu een paar quiz vragen (4 stuks), leerlingen kiezen het juiste woord bij het plaatje uit.
Na de quiz vragen kan je het scrabble dictee laten maken. Dit zijn steeds sleepvragen met scrabble letters om woorden te vormen. Woorden met s of z.
Daarna bespreek je met de leerlingen welke taken op de weektaak staan en kunnen ze aan de slag. De linkjes voor deze opdrachten vind je onderaan het lesblad. Het lesblad is toegevoegd in de bijlage van deze les.