Opdracht 4: persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp
Grammatica zinsdelen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meewerkend voorwerp
Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Slide 2 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:


Aan/Voor wie + gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp


Je moet het woord aan/voor kunnen toevoegen/weglaten

Slide 3 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp

De docent heeft een boek aan Henk gegeven.

1. Zoek eerst de persoonsvorm, gezegde , onderwerp en het lijdend voorwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp

De docent heeft een boek aan Henk gegeven.

1. Zoek eerst de persoonsvorm, gezegde , onderwerp en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 5 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp
De docent heeft een boek aan Henk gegeven.

1. Zoek eerst de persoonsvorm, gezegde , onderwerp en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Aan wie heeft de docent  een boek gegeven

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp
De docent heeft een boek aan Henk gegeven.

1. Zoek eerst de persoonsvorm, gezegde , onderwerp en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Aan wie heeft de docent  een boek gegeven? aan Henk

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

De monteur heeft mijn scooter gerepareerd.
Wat is de persoonsvorm?
A
De monteur
B
heeft
C
mijn scooter
D
gerepareerd

Slide 10 - Quizvraag

De monteur heeft mijn scooter gerepareerd.
Wat is het gezegde?
A
De monteur
B
heeft
C
mijn scooter
D
heeft gerepareerd

Slide 11 - Quizvraag

De monteur heeft mijn scooter gerepareerd.
Wat is het onderwerp?
A
De monteur
B
heeft
C
mijn scooter
D
heeft gerepareerd

Slide 12 - Quizvraag

De monteur heeft mijn scooter gerepareerd.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De monteur
B
heeft
C
mijn scooter
D
heeft gerepareerd

Slide 13 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
een nieuwe jas =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wat is de persoonsvorm?

Slide 16 - Open vraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wat is het gezegde?

Slide 17 - Open vraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wat is het onderwerp?

Slide 18 - Open vraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 19 - Open vraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 20 - Open vraag