H21 immunologie samenvatting

Immuunsysteem H21 samenvatting
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 51 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Immuunsysteem H21 samenvatting

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • vormen van aspecifiek en specifiek afweersysteem
  • humorale en cellulaire immuunrespons, inclusief allergie
  • Vaccinatie, geheugenvorming, tolerantie.
  • bloedtransfusie en bloedgroepen, transplantatie

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Gewervelden: beide
Ongewervelden: aangeboren

Slide 4 - Tekstslide

Ongewervelden
Barrier defense (chitine skelet)
Fagocytose
Lysozyme
Anti-microbiële eiwitten

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

  • activatie
     complementEW
  • hierdoor
     chemotaxis
     leukocyten
  • fagoytose via
     opsonisatie bact.
  • lysis via
     perforerende cEW

BINAS 84J3
bloedvaten (Covid19)

Slide 8 - Tekstslide

=Gewervelden

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Huid anatomie

Opperhuid:
-Hoornlaag: Dode cellen die afslijten
-Kiemlaag: Snel delende de cellen voor opperhuid. + Pigmentcellen 

Lederhuid:
Haarvaten, zweetklieren, talgklieren, haarzakjes, zenuwuiteinden.

Onderhuids bindweefsel:
Ook haarvaten+ vetweefsel voor isolatie en energiereserves

Slide 11 - Tekstslide

Functies huid
  • Bescherming tegen beschadigingen
  • Bescherming tegen uitdroging. Talgklieren helpen ook mee
  • Bescherming UV-straling door melanine --> pigment
  • Aanmaak vitamine D
  • Lichaamswarmte behouden
  • Tast (communicatie)

Slide 12 - Tekstslide

De mens: Aangeboren én verworven afweersysteem
Aangeboren: Algemene afweer tegen ziekteverwekkers. Ook wel a-specifieke afweer genoemd.
1e en 2e afweerlinies zijn a-specifiek.

Verworven: Soortgerichte afweer tegen één type ziekteverwekker. Ook wel specifieke afweer genoemd.
De 3e afweerlinie is specifiek.

Slide 13 - Tekstslide

Eerste afweerlinie (a-specifiek)
  • Huid en slijmvliezen: A-specifieke afweer.
  • Doel: Barrière vormen om ziekteverwekkers buiten het       
      lichaam houden.
  • Huid: Hoornlaag
  • Slijmvliezen: Bedekt alle openingen van het lichaam die in contact staan met de buitenwereld. (Spijsverteringskanaal, ademhalingsstelsel, voortplantingssysteem, urinewegen).

Slide 14 - Tekstslide

Slijmvlies
  • Cellen liggen dicht op elkaar, zodat er geen ziekteverwekkers tussendoor kunnen glippen.
  • Productie slijm/speeksel als extra bescherming. Trilhaarcellen voeren het af.

Slide 15 - Tekstslide

Tweede afweerlinie (a-specifiek)
  • Fagocyten
  • Complementsysteem
  • Ontstekingsreactie
  • NK-cellen  

Slide 16 - Tekstslide

Ziekteverwekkers: Prokaryoten, virussen en eukaryoten
Barrier defenses (chitine skelet)
Fagocytose
Lysozyme
Anti-microbiele peptiden

Slide 17 - Tekstslide

Virussen
  • Virussen (Binas 77) maken gebruik van gastheer cellen om zich te
      vermeerderen. 
  • Een virusdeeltje bestaat uit erfelijk materiaal (DNA of RNA) met
      daaromheen een eiwitjas (capside) en soms nog een membraan met
      eiwitten afkomstig van de gastheer en het virus, een virusenvelop. 
  • De eiwitten van dergelijke virussen hechten aan receptormoleculen op
      het celmembraan van een gastheercel (Binas 77D). 
  • Eenmaal gehecht passeert het virus het membraan of gaat via 
      endocytose ("pacman"de gastheercel in 

Slide 18 - Tekstslide

antigenen
Om de afweertaak goed te kunnen uitvoeren, is je afweersysteem in staat onderscheid te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd. Al je lichaamscellen zetten moleculen aan de buitenkant van het celmembraan. Deze moleculen zijn afbraakproducten van oude eiwitten die de cel zelf heeft gemaakt. Het zijn antigenen: (antibody generator) moleculen die het afweersysteem kunnen activeren.

Slide 19 - Tekstslide

Derde afweerlinie (specifiek)
  • T-lymfocyten: Th-cellen en Cytotoxische T cellen=
     Cellulaire Afweer
  • Deze cellen rijpen in de thymus

  • B-lymfocyten: B-cellen -> plasmacellen =
     Humorale Afweer
  • Deze cellen rijpen in de het beenmerg

Slide 20 - Tekstslide

Lymfeknopen, zoals keel- en neusamandelen en milt.

                     Beenmerg

B-lymfocyten       T-lymfocyten

lymfeknopen         thymus

                                  lymfeknopen

Slide 21 - Tekstslide

Rol van de thymus

De thymus ofwel zwezerik is een orgaan dat actief is tot in de puberteit. In de thymus wordt bepaald welke T-lymfocyten mogen blijven bestaan en welke niet.
De lymfocyten die lichaamseigen cellen aanvallen, worden gedood.
De cellen die dat niet doen, blijven leven.
Na de puberteit ontstaan normaal gesproken geen afwijkende lymfocyten meer. Het arsenaal aan verschillende lymfocyten is dan compleet.

Slide 22 - Tekstslide

Specifieke/Verworven afweer


Stamcellen uit rode beenmerg ontwikkelen in beenmerg --> B-lymfocyt

Stamcellen uit rode beenmerg naar thymus --> T-lymfocyt



macrofaag of dendritische cel
plasmacellen
humorale 
afweer
cellulaire afweer

Slide 23 - Tekstslide

MHC=major histocompatibility complex
MHC-1: op alle kernhoudende cellen
speelt rol bij herkenning endogene en exogene (lichaamsvreemde) eiwitten

MHC-2: op macrofagen, B-cellen, dendritische cellen speelt rol bij verwijderen van ziekteverwekkers (antigenen) 

Slide 24 - Tekstslide

HLA/MHC
Ieder mens bezit op chromosoom 6 meer dan 200 genen voor de MHC-eiwitten. Door een grote variatie in allelen zijn bijvoorbeeld de MHC-I-eiwitten op jouw lichaamscellen waarschijnlijk heel anders dan de MHC-I-eiwitten op de cellen van een ander. Dit maakt een transplantatie, het overzetten van een orgaan of weefsel van een donor naar een ander, tot een risico. Bij de acceptor, de ontvanger van het orgaan, gaat het mis. Het lichaam accepteert het nieuwe orgaan niet: er treedt afstoting op (bron 25).

Slide 25 - Tekstslide

Orgaantransplantaties
HLA = Human Leucocyte Antigene (MHC-I en MHC-II)

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Immunoglobulinen
Omdat er verschillende antigenen zijn, zijn er ook verschillende antistoffen ofwel immunoglobulinen (Ig’s) nodig. Dit is mogelijk doordat immunoglobulinen een plaats op hun molecuul bezitten waarvan de bouw kan variëren. De plaats waar de verschillen optreden, heet de variabele regio. Er zijn negen verschillende typen Ig’s:
  • 4 van het type IgG
  • 2 van het type IgA
  • IgM
  • IgE
  • IgD

Elk type bestaat uit meerdere varianten met een eigen antigeenherkenning.
De verschillende immunoglobulinen werken zelfstandig of samen bij het onschadelijk maken van antigenen.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

BINAS 84L1
MHC1=
alle cellen met kern
MHC2=
i.t.t. het MHC-I-eiwit, is het MHC-II-eiwit alleen op witte bloedcellen te vinden: B-cellen, dendritische cellen en macrofagen

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Bacteriofagen
Als antibiotica niet meer werken, kunnen bacteriofagen soms helpen: een bacteriofaag is een virus dat DNA in bacteriën spuit, zie filmpje volgende slide 

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

ALLERGIE
allergische reactie op een allergeen
anafylactische shock = allergische shock

Slide 39 - Tekstslide

allergie
eerste contact: allergeen laat rijpe B-cellen (plasmacellen) IgE antistoffen maken, deze koppelen aan de mestcel => geactiveerd
tweede contact: allergeen koppelt meteen aan geactiveerde mestcel => exocytose van blaasjes histamine => allergische reactie (slijm, jeuk, niezen etc.)

Slide 40 - Tekstslide

symptomen allergie
  • vasodilatatie (verwijding bloedvaten), daardoor o.a. rode
     huid
  • benauwdheid door slijmproductie en vernauwing
     luchtwegen
  • verder: niezen, misselijk, bewustzijnsverlies/coma, diarree,
      tranende ogen etc. 

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video

Bekendste bloedgroepsysteem is ABO en Rhesus
Naast het ABO-bloedgroepsysteem en Rhesus-bloedgroepsysteem bestaan er meer dan 30 systemen met bij elkaar ongeveer 350 verschillende bloedgroepen. Het gros van die structuren is bij vrijwel iedereen aanwezig, maar een klein deel 
daarvan komt bij vrijwel niemand voor. 

Gemiddeld heeft ieder persoon ongeveer 150 verschillende structuren. Deze worden gevormd door de verschillende
soorten eiwitten en suikers die aan de 
buitenkant van de rode bloedcellen zitten. 

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Bloedtransfusies

Donorbloed bevat alleen rode bloedcellen

Ontvanger bevat natuurlijk wel bloedplasma met daarin eventueel antistoffen

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Resusbaby

Resusantagonisme

Slide 48 - Tekstslide

Door scheurtjes placenta of tijdens de bevalling
Let op!! antistoffen zijn IgG en passen dus door de placenta!

Slide 49 - Tekstslide

Probleem pas bij 2e zwangerschap van WEER een resus-pos kind.

Eind zwangerschap weer bloedcontact:
- dan via geheugencellen
   snelle aanmaak van IgG
- door placenta naar kind 
- afbraak rode bloedcellen

Slide 50 - Tekstslide

Behandeling resusantagonisme gericht op voorkoming

  • bij D- vrouw en D+ kind
  • bij 1e zwangerschap krijgt vrouw injectie met anti-D
  • gelijk afbraak foetale rode bloedcellen zonder dat vrouw zelf antistoffen (en geheugencellen) gaat maken.
  • Na de bevalling nog extra injectie met anti-D
  • Herhaling bij 2e kind indien dit weer D+ is

Slide 51 - Tekstslide