1.4 Wordt alles duurder? (2 lessen)

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1.4
1) Je kunt een verandering in procenten berekenen.
2) Je kunt uitleggen wat de gevolgen van inflatie zijn voor je koopkracht.
3) Je kunt met indexcijfers de veranderingen van lonen en prijzen vergelijken.
4) Je kunt berekeningen maken met behulp van indexcijfers.

Slide 2 - Tekstslide

Inflatie

Slide 3 - Tekstslide

CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
  • verzameld allerlei gegevens 
  • berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen
1.4 Wordt alles duurder?

Slide 4 - Tekstslide

1.4 Wordt alle duurder? (deel 1)
CBS berekend:
  • Inflatie
  • een algemene stijging van de prijzen (-> je kunt minder kopen met hetzelfde geld)
  • Deflatie
  • een algemene daling van de prijzen

Slide 5 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder (deel 1)
Stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
  • Procentuele verandering:
oud(nieuwoud)100
%

Slide 6 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder? (deel 1)
  • In 2013 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2023 kostte een brood gemiddeld €1,52.

  • Met hoeveeel procent is de prijs van brood toegenomen?

Slide 7 - Tekstslide

Maken opgave 2 en 3 blz. 22
Klaar? Maken 1, 4 en 5
timer
8:00

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel Mars kan je kopen?

Slide 9 - Tekstslide

En hoeveel Mars nu?

Slide 10 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder?
Koopkracht?
  • de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen

Slide 11 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder?
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af

Slide 12 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder?
  • Stel, de prijzen stijgen met 2%
  • Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
  • Vervolgens stijgt je loon met 4%
  • Wat gebeurt er dan met je koopkracht?

Slide 13 - Tekstslide

Afmaken opgave 1 t/m 5 blz. 22
Klaar? Maken 6 t/m 8 + Rekenen 11 en 12 blz. 33

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder? (deel 2)
Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
  • -> laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).
  • Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar. 
  • Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder (deel 2)
Indexcijfer berekenen:

  • Met een formule
  • Met een verhoudingstabel
Indexcijfer=getal.basisjaarnieuw.getal100

Slide 18 - Tekstslide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
  • (getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Wat is indexcijfer van 2015 en 2016?

Slide 19 - Tekstslide

  • Wat is het basisjaar? Waarom?
  • Was er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
  • Is in 2017 de koopkracht gestegen of gedaald tov het basisjaar?
1.4 Wordt alles duurder? (deel 2)

Slide 20 - Tekstslide

Maken opgave 9 blz. 24
Klaar? Maken 10 en 11
timer
8:00

Slide 21 - Tekstslide

Bespreken opgave 9

Slide 22 - Tekstslide

Afmaken opgave 9 t/m 11
Klaar? Rekenen 13 + 14 + 18 t/m 21 blz. 33



Alles wat je niet afkrijgt (1.4 + Rekenen 11 t/m 21) is huiswerk 

Slide 23 - Tekstslide

CBS: ... voor derde maand op rij.
In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%

Slide 25 - Quizvraag

Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....
A
minder kopen.
B
meer kopen.

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Link