Herhaling thema 5 en 6

Herhaling thema 5
Erfelijkheid en evolutie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling thema 5
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Chromosomen
  1. Waar bevindt je erfelijke informatie zich?
  2. Bevat elke lichaamscel alle erfelijke informatie?
  3. Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel? En een geslachtscel?
  4. Hoe zijn de chromosomen in lichaamscellen geordend? en in geslachtscellen?
  5. Door welke chromosomen wordt het geslachts bepaald? Welke heeft een man? en een vrouw?

Slide 2 - Tekstslide

Genotype fenotype
  1. Wat is je genotype? wat is je fenotype?
  2. Wanneer wordt je genotype vastgelegd?
  3. Veranderd het genotype gedurende je leven?
  4. Waardoor wordt je fenotype bepaald?

Slide 3 - Tekstslide

Gen
  1. Wat is een gen?
  2. Waarvoor bevat een gen de informatie?
  3. Wanneer staat een gen aan? Geef een voorbeeld.
  4. Hoe je noem het variant van een gen?

Slide 4 - Tekstslide

Mutatie
  1. Wat is een mutatie?
  2. Hoe noem je het als een mutatie zichtbaar is in het uiterlijk?
  3. Waardoor kunnen mutaties ontstaan?
  4. Wanneer heeft een mutatie grote gevolgen?

Slide 5 - Tekstslide

Evolutie
  1. Wat is evolutie?
  2. Wat is natuurlijke selectie?
  3. Wat zijn fossielen?
  4. Waarom vind je meer fossielen van vogels dan van slakken?
  5. De Trias is een tijdperk. Juist/onjuist.
  6. De Carboon is begonnen in 299 miljoen jaar v. Chr.

Slide 6 - Tekstslide

Verwantschap
  1. Wat zijn rudimentaire organen?
  2. Wat is verwantschap?
  3. Een kikker is meer verwant aan de mens dan een eend. Juist of onjuist?

Slide 7 - Tekstslide

DNA-technieken
  1. Wat is biotechnologie?
  2. Wat zijn recombinant DNA-technieken?
  3. Wat is genetische modificatie?
  4. Hoe noem je een genetisch gemodificeerd organisme?
  5. Wat is CRISPR-cas?
  6. Wat is genomics?

Slide 8 - Tekstslide

Genotype & fenotype noteren
BB = homozygoot dominant
Bb = heterozygoot
bb = homozygoot recessief

Slide 9 - Tekstslide

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 10 - Quizvraag

Kruisingsschema's

A = bruine ogen
a = blauwe ogen

Welke percentage van de F1 heeft bruine ogen?

Slide 11 - Tekstslide

Is dit genotype homozygoot of heterozygoot: Aa
A
homozygoot
B
heterozygoot

Slide 12 - Quizvraag

Een koe met hoorns wordt gekruist met een heterozygote stier zonder hoorns. Wat is het genotype van de koe?
Gebruik de letters A en/of a.

Slide 13 - Open vraag

Maak een kruisingsschema voor deze kruising, waarin je laat zien hoe groot de kans is op een kalf met hoorns. Een koe met hoorns wordt gekruist met een heterozygote stier zonder hoorns.
Gebruik de letters A en/of a.

Slide 14 - Open vraag

Aan de slag
Diagnostische toets thema 5

Slide 15 - Tekstslide

abiotisch = levenloze natuur              biotisch= levende natuur

Slide 16 - Tekstslide

Voedselketen
  • Producenten, consumenten, reducenten
  • Herbivoor, omnivoor, carnivoor
  • Autotroof en heterotroof
  • Trofische niveaus

Slide 17 - Tekstslide

Niveaus in de ecologie
  • individu
  • populatie
  • levensgemeenschap
  • ecosysteem (= levensgemeenschap + biotoop)
  • biosfeer

Slide 18 - Tekstslide

Biologisch evenwicht

Biologisch evenwicht schommelen van populatiegrootte om een evenwichtswaarde

Slide 19 - Tekstslide

Piramide van aantallen             Piramide van biomassa
                                 Biomassa = gewicht van alle organische stoffen

Slide 20 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Stikstof = N
-Nitraat/Nitriet (NO3/NO2)

-Aminozuren (-CH(NH2))
-Eiwitten worden opgebouwd uit aminozuren

Slide 21 - Tekstslide

  • gemeenschappelijke voorouder A met vacht
  • er komt steeds een eigenschap bij die ervoor zorgen dat een diergroep afsplitst

Slide 22 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
- Soorten veranderen door natuurlijke selectie, maar hoe?
1. Binnen elke populatie is er variatie in erfelijke eigenschappen, o.a. door mutaties in het DNA
2. De organismen die de beste eigenschappen hebben, en dus het best zijn aangepast  aan hun omgeving overleven en planten zich voort (survival of the fittest)
3. Een nieuwe soort ontstaat: organismen die geïsoleerd raken zijn zo veranderd door natuurlijke selectie dat ze niet meer kunnen voortplanten met elkaar

Slide 23 - Tekstslide