Toets onderwijskunde 2a/2b ( 25 vr. )

• Verkeersopleidingen
• Beroepsopleiding

Hieronder staan drie antwoorden. Welk antwoord valt onder de sociale vaardigheden?

1. De instructievorderingenkaart juist invullen.
2. Aan de leerling laten zien wat u op de instructievorderingenkaart heeft ingevuld.
3. De resultaten met de leerling doorspreken.

Wat houdt procesevaluatie in?

1. De wijze waarop de doelstelling is bereikt door de leerling.
2. Of de doelstelling is bereikt door de leerling.
3. Of de doelstelling is bereikt en de wijze waarop deze is bereikt.

Een gevorderde leerling heeft moeite met een bijzondere manoeuvre. Hoe geeft u de leerling feedback?

1. U geeft aan het einde van de les feedback.
2. Na het uitvoeren vraagt u: ”Wat vond je ervan?”
3. U laat de leerling opnoemen wat fout ging na de uitvoering.

U geeft altijd heel precies aan wat er verwacht wordt van de leerling.
Wat is het didactisch gevolg hiervan?

1. Hierdoor kunt u beter een foutenanalyse maken.
2. Hierdoor kunt u beter het product evalueren.
3. Hierdoor kunt u beter het proces evalueren.

Wat moet u als rijinstructeur doen om vast te kunnen stellen of de leerling de behandelde leerstof heeft
begrepen?

1. Een tussentoets afnemen.
2. Een tussenmeting houden.
3. Een tussenevaluatie houden.

Hoe kunt u tijdens een praktijkles vaststellen of de leerling de leerstof begrepen heeft?

1. Door de leerling op het aangeleerde te toetsen.
2. Door een procesevaluatie te houden.
3. Door een product- en een procesevaluatie te houden.

Waarom bespreekt u altijd aan het einde van de les met de leerlingen wat er ingevuld wordt op de
instructiekaart?

1. De leerling weet dan wat hij goed en fout gedaan heeft.
2. De leerling kan zo aan zijn ouders of vrienden vertellen wat hij geleerd heeft.
3. De leerling kan zo beter onthouden wat hij geleerd heeft.

Hoe kunt u naar aanleiding van de les fileparkeren nagaan of de leerling de leerstof begrepen heeft?
U vraagt aan de leerling:

1. “Wanneer begin je met sturen?”
2. “Hoe kun je de auto in een kleine parkeerruimte parkeren, zonder de stoeprand te raken?”
3. “ Op welk moment moet je kijken?”

Een beginnend leerling geeft aan dat hij het op- en terugschakelen volledig beheerst. Hij nadert een rotonde en u vraagt vlak voor het oprijden
van de rotonde hoe de voorrang geregeld is. Op dat moment schakelt de leerling mis. Welk beheersingsniveau heeft deze leerling?

1. Niet volledig geautomatiseerd.
2. Cognitief beheersingsniveau.
3. Associatief beheersingsniveau.

Wat kunt u hier het beste met uw leerling gaan oefenen?

1. positie.
2. Bocht achteruit.
3. opschakelen.

Welke locatie is het meest geschikt voor de les ‘wegrijden en stoppen’ met een beginnend leerling?

1. Een open industrieterrein.
2. Een weg met weinig verkeer.
3. Beide locaties zijn even geschikt.

Uw leerling zit in de fase van eenvoudige verkeerssituaties, u neemt deze weg en er is een fietser. Wat moet de
leerling geautomatiseerd kunnen?

1. positie.
2. schakelen.
3. voertuigbediening.

U heeft met een leerling de stuurtechniek ‘overpakmethode’ geoefend op een gesloten terrein. Waar gaat u dit
de volgende les oefenen?

1. Op een open terrein.
2. Op minirotondes.
3. In een woonwijk.

U leert een beginnend leerling keren door middel van 3x steken. 

Bekijk de foto’s. Welke rijbaan is het meeste geschikt?

1. Foto 1
2. Foto 2
3. Foto 3

U gaat met uw leerling de ‘doorgeefmethode‘ oefenen. Waar kunt u dat het beste doen?

1. Op minirotondes.
2. Op een rechte weg.
3. Op een slingerende weg binnen de bebouwde kom met aan weerszijden veel bomen.

Voordat u met de leerling inhalen gaat oefenen, vertelt u aan de leerling dat snelheid inschatten het moeilijkste is.
Waarom is deze uitleg zo belangrijk?

1. De leerling krijgt zo meer vertrouwen.
2. U maakt de leerling daardoor alert op overmoedig gedrag.
3. De leerling zal meer aandacht hebben voor het voertuig dat hij wil inhalen.

Hoe bouwt u vertrouwen op met leerlingen?

1. Door te vragen naar hobby’s en activiteiten.
2. Door grapjes te maken tussendoor.
3. Door een serieus gesprek aan te gaan.

Waarom gebruikt u een instructievorderingenkaart?

1. Om te kunnen zien hoe ver de leerling met de opleiding is.
2. Zodat u geen onderdeel vergeet.
3. Om te kunnen zien hoeveel lessen de leerling nog nodig heeft.

Uw leerling presteert goed en heeft al een motorrijbewijs. Welke onderdelen gaat u niet met hem oefenen?

1. Korte deelhandelingen en lange stukken.
2. Deelhandelingen en lange stukken evenredig.
3. Korte stukken rijden en veel deelhandelingen.

Met welke leerling moet de instructeur korte stukken rijden en veel deelhandelingen oefenen?

1. Met een beginnend leerling.
2. Met een gevorderde leerling.
3. Met een leerling die een motorrijbewijs heeft.

Welke fout maken de meeste leerlingen bij invoegen?

1. Onjuiste stuurhouding.
2. Onjuist schakelen.
3. Geen of onvoldoende controleren van dode hoek.

U gaat met uw leerling invoegen oefenen. De leerling voegt te snel in. Wat doet de leerling hier fout?

1. Niet voor voldoende ruimtekussen zorgen.
2. De snelheidsregeling is onjuist.
3. Het positie bepalen is niet in orde.

Tijdens de eerste rijles begint de instructeur de leerling op een afgesloten terrein gasgeven, koppeling bedienen en in de eerste versnelling rijden
aan te leren. De volgende les wilt u met deze handelingen verder gaan.
Wat moet de doelstelling zijn van deze volgende les?

1. De leerling kan in het gewone verkeer zelfstandig schakelen.
2. De leerling kan in het gewone verkeer met assistentie van de rijinstructeur schakelen.
3. De leerling kan aan het einde van de les zelfstandig bovenstaande op een afgesloten terrein.

U bereidt een les voor een leerling voor die begint met het rijden in eenvoudige verkeerssituaties. U gebruikt
voor de volgende les een situatie zoals op de foto. Wat is juist?

1. Deze situatie is geschikt.
2. Deze situatie is te gemakkelijk voor een leerling in deze fase.
3. Deze situatie is te complex voor een leerling in deze fase.

U wilt de leerling alleen aanwijzingen geven omtrent zijn kijkgedrag. Welke fase wordt hier uitgevoerd?

1. DMMM.
2. DOA.
3. DOMA.