Quiz over Som en verschilformule

over 9.1 t/m 9.3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

over 9.1 t/m 9.3

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een zaagtand in een grafiek?
A
Als je de grafiek wilt verzagen
B
Als je een deel date je niet gebruikt op de verticale als eruit wil laten
C
altijd bij een dalende lijn
D
altijd bij een stijgende lijn

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een richtingscoëfficiënt?
A
een formule
B
een assenstelsel
C
het hellingsgetal
D
het begingetal

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in deze formule H = 5 + 3t
A
H en t
B
5 en 3
C
3t
D
H

Slide 4 - Quizvraag

Formule y = 9000 - 100x
Wat is het startgetal?
A
100
B
-100
C
y
D
9000

Slide 5 - Quizvraag

Formule y = -6 + 8x
Wat is Hellingsgetal?
A
6
B
8
C
-6
D
-8

Slide 6 - Quizvraag

Hoe loopt de grafiek met de formule
H = 2000 - 100t
A
dalend
B
stijgend
C
verticaal
D
horizontaal

Slide 7 - Quizvraag

Aantal liter = 500 - 50t
t is in minuten
Na hoeveel minuten is er 0 liter over?
A
t = 5
B
t = 0
C
t = 8
D
t = 10

Slide 8 - Quizvraag

Verdiensten in euro = 5 + 2,50t
t is tijd in uren
Hoeveel heb je verdient na 4 uur werken?
A
30 euro
B
10 euro
C
15 euro
D
17,50 euro

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk het plaatje hiernaast
Als je de grafiek van de mannen en vrouwen bij elkaar optelt, dan krijg je de groene grafiek. Dit heet de somgrafiek.
voorbeeld in 2009 waren er 200 vrouwen en 150 mannen, dus totaal in 2009 350 inwoners

Slide 10 - Tekstslide

som- en verschilformule
Bij een somformule tel je 2 formules bij elkaar op. De getallen samen en de letters samen.
Bij een verschilformule haal je de ene formule af van een andere formule. Voorbeeld  H = 5 + 10t                begingetal 5 - 2 = 3
                        H = 2  -  6t              10t - - 6t = 10t + 6t = 16t
                        H = 3 + 16t  
min en min achter elkaar wordt plus en een min voor een getal hoort bij het getal. Dus voor de 6 staat een min, dus de min hoort bij 6. 

Slide 11 - Tekstslide

Maak van de 2 formules een somformule.
h = 5 + 6t
h = 3 + 4t
Wat is de somformule
A
h = 5 + 6t
B
h = 8 + 10t
C
h = 2 + 2t
D
h = 8 + 2t

Slide 12 - Quizvraag

Maak van de 2 formules een somformule.
aantal = 4 - 6t
aantal = 4 + 2t
Wat is de somformule
A
aantal = 4 + 4t
B
aantal = 8 + 8t
C
aantal = 8 + 4t
D
aantal = 8 -4t

Slide 13 - Quizvraag

Maak van de 2 formules een verschilformule.
y = 10 - 7x
y = 5 + 3x
Wat is de verschilformule
A
y = 15 + 10x
B
y = 5 + 10x
C
y = 5 - 10x
D
y = -5 - 10x

Slide 14 - Quizvraag

Maak van de 2 formules een verschilformule.
inhoud = 15 + 6p
inhoud = -5 + 4p
Wat is de verschilformule
A
inhoud = 10 + 6p
B
inhoud = 20 + 2p
C
inhoud = 10 + 2p
D
inhoud = 15 + 2p

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke formule hoort bij de groene lijn?
A
y = 1,5
B
x = 1,5

Slide 17 - Quizvraag

Hoe loopt de grafiek y = 5
A
verticaal
B
horizontaal

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de formule van de rode lijn?
A
x = -2
B
x = 2
C
y = 2
D
y= -2

Slide 19 - Quizvraag

Welke bewering is waar.
I Het hellingsgetal van een dalende lijn is negatief
II de grafiek x = 10 loopt verticaal
A
alleen I
B
I en II
C
alleen II
D
geen van beide

Slide 20 - Quizvraag