Brugklas JDW - Fictie en Poezie




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Woensdag
         Fictie en Poëzie 
  • Vrijdag
         Lesuur 1 - Fictie en Poëzie
         Lesuur 2 - Lezen
Meenemen naar elke les
  • Lesboek Kern
  • Schrift
  • Je leesboek 
  • Je dichtbundel

Slide 2 - Tekstslide

LEERDOELEN
Je leert literaire begrippen zoals personages, tijd, ruimte
We oefenen met deze begrippen aan de hand van je leesboek 3
We kijken naar voorbeelden
Je leest verschillende fragmenten

Slide 3 - Tekstslide

LEZEN
Boek 3 van je leeslijst (minimaal niveau 2)

Een dichtbundel
  • Nederlandse dichter
  • Geen verzameling van verschillende dichters
  • Laat je bundel door mij goedkeuren

Slide 4 - Tekstslide

TOETS
Leertoets
  • Begrippen die met verhaal- en poëzieanalyse te maken hebben
  • Zelf interpreteren
  • Vragen met betrekking tot jouw dichtbundel

Slide 5 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld
met fictie?

Slide 6 - Woordweb

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 7 - Tekstslide

Fictie   Non-fictie

Slide 8 - Tekstslide

Realistische fictie

Niet-realistische fictie


Slide 9 - Tekstslide


A
fictie
B
non-fictie

Slide 10 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 11 - Quizvraag


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 12 - Quizvraag

fictie of non-fictie
A
fictie
B
non-fictie

Slide 13 - Quizvraag


Wat is dit?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Theorie (personages) 
Hoofdpersonen bijpersonen = personages

Wat krijg je over hoofdpersonen te weten?
- wat hij/zij denkt en voelt
- wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn
- hoe hij/zij eruitziet
- waar, hoe en met wie hij/zij woont
Hierdoor kun je je beter inleven in de hoofdpersoon.

Over de bijpersonen krijg je minder informatie. Je krijgt meestal geen gedachten of gevoelens te lezen.

Slide 16 - Tekstslide

Theorie (personages) 
Karakterontwikkeling =  de verandering van het karakter van een personage. Wat hij/zij meemaakt heeft hier invloed op.

Round character =
- een verhaalpersonage dat niet steeds hetzelfde reageert.
- vaak de hoofdpersoon.
- iemand die een karakterontwikkeling doormaakt.
Flat character
- een verhaalpersonage dat voorspelbaar reageert.
- vaak een bijpersoon.
- iemand die geen karakterontwikkeling doormaakt


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

OPDRACHT
A3 PERSONAGES - blz. 144
Lees het fragment op blz. 143
Maken opdrachten 1 t/m 5

Slide 19 - Tekstslide