ARGO 2 grammatica 2.4, 2.5, 2.7 dativus

De dativus
ARGO 2.4, 2.5 en 2.7
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

De dativus
ARGO 2.4, 2.5 en 2.7

Slide 1 - Tekstslide

Na deze lessonup
Heb je de nom, gen en acc herhaald
Ken je de functies van de dativus
- als meewerkend voorwerp
- als bijwoordelijke bepaling
- na een vz
- na een ww

Slide 2 - Tekstslide

Bij een bijvoeglijke bepaling hoort de:
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 3 - Quizvraag

Bij een naamwoordelijk deel hoort de:
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 4 - Quizvraag

Bij een lijdend voorwerp hoort de:
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 5 - Quizvraag

Bij een onderwerp hoort de:
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 6 - Quizvraag

De genitivus kun je vaak vertalen met:
A
aan
B
voor
C
van
D
door

Slide 7 - Quizvraag

Dativus
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Na een voorzetsel + dat
Na een werkwoord + dat

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Maakt duidelijk aan of voor wie de handeling is

Bijv: Hij geeft de cadeautjes aan zijn vriend.
Hij maakt de maaltijd voor zijn moeder.


Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden Grieks:
ἡ γυνή τὸν ἱππον τῳ παιδι παρεχει. (= geeft)
de vrouw geeft het paard aan het kind

ὁ θεος την γην τῃ θεᾳ ποιεῖ. (= maakt)
de god maakt het land voor de godin

Vertaaltip: gebruik aan of voor (of tegen, bij praten)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft extra informatie bij de zin
Het geeft bijvoorbeeld antwoord op vragen als:
hoe?
wanneer?
waarom?
waarmee?
waardoor?

Slide 13 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
1 woord 
Vandaag doe ik deze lessonup (wanneer?)

of meerdere woorden
Uit verveling heb ik een zak chips leeggegeten (waardoor/waarom?)
Met mijn blote handen  had ik die opengescheurd (hoe?)

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden Grieks:
ὁ Ἀπόλλων τοὺς ἀνθρώπους φόβῳ κτείνει.
 Apollo doodt de mannen uit angst. (waarom/waardoor?)

ὁ Ἀπόλλων τοὺς ἀνθρώπους τῷ τόξῳ κτείνει.
 Apollo doodt de mannen met de (pijl en) boog. (waarmee/hoe?)





Slide 15 - Tekstslide

Ook dativus: vz + dat.
Sommige voorzetsels hebben een dativus bij zich
vb: ἐν + dat: in, op, bij

τὸ τέκνον ἐν τῷ θρονῳ ἐστιν


Slide 16 - Tekstslide

Ook dativus: ww + dat.
Sommige werkwoorden hebben geen acc. als lijdend voorwerp, maar een dativus.

vb: βοηθέω+ dat: 

τὸ τέκνον τοις θεοις βοηθεῖ.

Slide 17 - Tekstslide

De dativus wordt gebruikt voor
A
meew. voorwerp en onderwerp
B
meew. voorwerp en lijdend voorwerp
C
meew, voorwerp en bijwoordelijke bepaling
D
meew. voorwerp en bijvoeglijke bepaling

Slide 18 - Quizvraag

Geef aan bij welke vraag NIET bij de dativus hoort:
A
aan wie?
B
wat?
C
waarom?
D
hoe?

Slide 19 - Quizvraag

Welk deel van de zin is in het Grieks een dativus?

Met veel plezier leren we de Griekse taal.
A
Met veel plezier
B
leren
C
we
D
de Griekse taal.

Slide 20 - Quizvraag

Welk deel van de zin is in het Grieks een dativus?

Ik geef veel cadeautjes aan de docent.
A
Ik
B
geef
C
veel cadeautjes
D
aan de docent.

Slide 21 - Quizvraag

Einde!
Op de laatste vraag na...

Slide 22 - Tekstslide

Ik snap de functies van alle naamvallen
0100

Slide 23 - Poll