6v examentraining economie

Eindexamen quiz
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Eindexamen quiz

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je berekenen om van
TK= 50q+1200 een marginale kosten formule te krijgen?

Slide 3 - Open vraag

Met behulp van welke drie aspecten kun je bepalen over welke marktvorm het gaat?

Slide 4 - Open vraag

Welke marktstructuren bieden homogene producten aan?
A
oligopolie; monopolistische concurrentie
B
volkomen concurrentie; monopolistische concurrentie
C
volkomen concurrentie; oligopolie

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Zet op volgorde van minste naar meeste invloed op de prijs van een product door producenten, kies uit: monopolie; volkomen concurrentie; oligopolie; monopolistische concurrentie.
Tekst

Slide 7 - Open vraag

Vul het verhaal in.

Hoe meer ik verdien hoe minder                                        goederen ik ga kopen, de        merken zal ik laten liggen, maar ik koop steeds meer  
goederen. 
Het maakt niet uit hoe veel ik verdien,                                               goederen zal ik altijd kopen.  
B-
A- 
inferieure
primaire
luxe 

Slide 8 - Sleepvraag

Wat meet je met de kruislingse elasticiteit?
A
Het verband tussen de prijs van product A en de vraag naar product A.
B
Het verband tussen de vraag naar product A en het inkomen.
C
Het verband tussen het aanbod van product A en het inkomen.
D
Het verband tussen de prijs van product A en de vraag naar product B.

Slide 9 - Quizvraag

inferieure goederen 
complemen-taire goederen 
prijsinelastische vraag 
 prijselasticiteit 
kruislingse elasticiteit 
inkomens elasticiteit 

Slide 10 - Sleepvraag



Wat geeft P1
aan? 

Slide 11 - Tekstslide

Wat geeft P1 aan?
A
P1 is de evenwichtsprijs.
B
P1 is de plek waar geen winst en geen verlies meer gemaakt wordt.
C
P1 is het Nash-evenwicht.
D
P1 geeft hier niks bijzonders aan.

Slide 12 - Quizvraag

Sleep de goederen naar de juiste plek. 
substitutie goederen 
complementaire goederen 
geen onderling verband 

Slide 13 - Sleepvraag

Juist of onjuist?

Voor een ondernemer op een markt van volkomen concurrentie zal de MO altijd gelijk zijn aan de (evenwichts)prijs.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Op welke manieren wordt een situatie niet meer Pareto-Efficiënt?
A
Als er een heffing gevoerd wordt.
B
Als het consumentensurplus vergroot t.o.v. het producentensurplus.
C
Als er een accijns wordt ingesteld.
D
Als de vraag en aanbodlijn verschuiven.

Slide 16 - Quizvraag

Pareto efficient
Er is sprake van een Pareto efficiënte uitkomst als de som van het consumentensurplus en producentensurplus maximaal is. Het is dan niet mogelijk om iemand beter af te laten zijn, zonder dat een ander slechter af is

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een consumenten surplus?

Slide 18 - Open vraag

Leidt een octrooi tot een welvaartstoename, of welvaartsverlies op korte termijn, volgens Pareto?
A
Welvaartsverlies, omdat de prijs hoger is dan wanneer er volkomen concurrentie zou zijn.
B
Welvaartsverlies, omdat andere bedrijven nu het product kunnen maken en dus geen inkomsten hebben.
C
Welvaartstoename, omdat het zorgt voor innovaties.
D
Welvaartstoename, omdat er nu maar één aanbieder en dus maar één prijs is.

Slide 19 - Quizvraag

Octrooi
Een octrooi (patent) is een wettelijk alleenrecht om gedurende een bepaalde tijd een product te maken.

Slide 20 - Tekstslide

Kies het goeie antwoord

Door een maximumprijs worden de consumenten/ producenten tegemoetgekomen. Door een maximumprijs groeit/ krimpt het producenten surplus.
A
consumenten; groeit
B
producenten; krimpt
C
consumenten; krimpt
D
producenten; groeit

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer er een welvaartsverlies is, hoort de Harberger-driehoek bij het totale surplus.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

6 VWO ECON Examentraining
Markt
Opgave 1 - Investeren om af te strikken examen 2016-I


Tips:
- Maximale winst als MO = MK
- Consumentensurplus = verschil betalingsbereidheid en prijs die betaald moet worden
- MK = 30 --> GVK = 30
- TCK veranderen niet als productie verandert
prijs afzet lijn
in deze opgave GO lijn

Slide 23 - Tekstslide

vraag 1, 2

Slide 24 - Tekstslide

Blok samenwerken en onderhandelen
Speltheorie:

- Sequentieel spel (na elkaar beslissen): beslissingsboom


- Simultaan spel (tegelijk beslissen): pay-off matrix
juiste formulering van je antwoord erg belangrijk!
waar mogelijk door juiste getallen met elkaar te vergelijken

Slide 25 - Tekstslide

opgave: Patatje oorlog
1. Hebben beide partijen een dominante strategie?
2. Bestaat er een Nash evenwicht?
3. Is hier sprake van een gevangenendilemma?

Slide 26 - Tekstslide

1. Hebben beide partijen een dominante strategie?
Van Vliet: ongeacht de keuze Jonker is "wel prijsverlaging" de beste keuze omdat 5.200>5.000 en 5.100>4.800
Jonker: ongeacht de keuze Van Vliet is "wel prijsverlaging" de beste keuze omdat 2.140>2.000 en 2.050>1.870
(er ontstaat dus een evenwicht waarin beide partijen kiezen voor "wel prijsverlaging" met omzet van (5.100; 2.050)

Slide 27 - Tekstslide

2. Bestaat er een Nash evenwicht?
geen van beide partijen kan zich verbeteren door eenzijdig een andere keuze te maken.
1: Van Vliet kan zich eenzijdig verbeteren door voor "wel prijsverlaging" te kiezen. Dit geldt ook voor Jonker
2. Van Vliet kan zich niet eenzijdig verbeteren. Jonker kan zich wel eenzijdig verbeteren door voor "wel prijsverlaging" te kiezen.
3. Van Vliet kan zich eenzijdig verbeteren door voor "wel prijsverlaging te kiezen. Jonker kan zich niet eenzijdig verbeteren.
4. Geen van beide partijen kan zich eenzijdig verbeteren. (4800<5100 en 1870<2050)
1
2
3
4

Slide 28 - Tekstslide

3. is er sprake van een gevangenendilemma?
Er is een combinatie van keuzes beschikbaar waarbij beide partijen erop vooruit gaan ten opzichte van de evenwichtssituatie.
Er ontstaat een evenwichtssituatie waarbij beide partijen kiezen voor "wel prijsverlaging" (zie uitleg dominante strategie)

Er is hier geen sprake van een gevangenendilemma omdat er geen combinatie bestaat waarbij beide partijen erop vooruit gaan.

Slide 29 - Tekstslide