Werkwoordspelling: De persoonsvorm

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het met jullie?
A
B
C
D

Slide 2 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Nu Nederlands 3 F deel B hoofdstuk 3:
* les 3.1: De persoonsvorm in tegenwoordige tijd.
* les 3.2: De persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling is belangrijk. In iedere zin zit een werkwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Opfrismomentje
Om een werkwoord goed te kunnen vervoegen, moeten we naar de hele zin kijken. Het is dan erg belangrijk dat we weten wat het onderwerp van een zin is en wat de persoonsvorm van een zin is.
 
Wat is een onderwerp?
Wat is een persoonsvorm?  

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp 
Een zin gaat over iets; een persoon, dier, voorwerpgebeurtenis  of een gevoel. Dit is het onderwerp van een zin. 
Het onderwerp doet iets of wordt beschreven door een werkwoord. 
Wie of wat doet wat? Of is wat? = werkwoord. 

De man zingt vals . (Wie zingt vals?)
De boom is mooi. (Wat is mooi?)
Over enkele minuten landt ons vliegtuig(Wat landt over enkele minuten? )

Slide 6 - Tekstslide

De persoonsVorm (pv)
Een persoonsVORM is altijd een werkwoord(ww) en is de basis van een zin.          De persoonsVORM zegt iets over het onderwerp.
De persoonsVORM vormt zich naar het onderwerp. .   
De pv verandert als je het aantal verandert,
De pv verandert als je de tijd verandert. 

De man zingt vals. De mannen zingen vals. (aantal verandert van ev naar mv)
Straks landt ons vliegtuig. Gisteren landde ons vliegtuig. (de tijd verandert van tt naar vt)

Slide 7 - Tekstslide

PersoonsVorm tegenwoordige tijd
Enkelvoud: 
Ik leid een team.
Jij / Je leidt een team.
Leid jij/je? een team.
Hij / Zij / Het / U leidt een team.
Meervoud: 
Wij / We leiden een team.
Jullie/ U leiden een team.
Zij / Ze leiden een team.

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoud tt:
Ik leid een team.
Jij / Je leidt een team.
Leid jij/je? een team.
Hij / Zij / Het / U leidt een team.
Meervoud:
Wij / We leiden een team.
Jullie/ U leiden een team.
Zij / Ze leiden een team.
Enkelvoud tt: 
stam
stam + t
stam jij/je
stam + t

stam + en
stam + en
stam + en

Slide 9 - Tekstslide

De stam van een werkwoord: ik-vorm
Ik race
Ik bezit
Ik rijd
Ik vertel
Ik skype

Slide 10 - Tekstslide

Wat missen we hier? 
Kom hier.

Ga weg.

Wees niet bang.

Word niet boos.

Had dan gezwegen.

Leg neer die bal!
Doe je mond open!
Pak je boek!
Ga de klas uit!.

Slide 11 - Tekstslide

Bij de gebiedende wijs; ik-vorm.
* De gebiedende wijs gebruik je bij een bevel, een instructie, een waarschuwing of een verzoek. HOUD AFSTAND
*Het onderwerp ontbreekt. 
*De persoonsvorm staat aan het begin van de zin. 
*We gebruiken altijd de ik-vorm oftewel de stam van het woord.
Kom hier!
Roer de groenten door de saus.
Denk om het afstapje.
Neem plaats. 

Slide 12 - Tekstslide

Als jij /je achter een persoonsvorm staat, schrijf je de stam oftewel de ik-vorm.
Geef jij je stoel aan die oude vrouw? 
Rijd jij mee met mij? 
Houd je van snoepjes? 
Check: Loop jij; loop je.

Als hij na een pv staat is de uitgang: stam +t
Houdt hij van snoepjes? (loopt hij?)
 

Slide 13 - Tekstslide

Hij (beleven) het avontuur opnieuw.
A
beleeft
B
beleefd

Slide 14 - Quizvraag

Hij beleeft het avontuur opnieuw.
1. pv? ja 
2. tt/vt? tt
3. Hij=stam+t
Hij beleeft het avontuur opnieuw.
4. Check: (Hij loopt)

Slide 15 - Tekstslide

(Vervelen) jouw kind zich?
A
verveelt
B
verveeld

Slide 16 - Quizvraag

Verveelt jouw kind zich? 
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Hij/zij/het (kind) =stam+t
Verveelt jouw kind zich?
4. Check: ( loopt jouw kind?)

Slide 17 - Tekstslide

(Houden) je vader van fietsen?
A
Houd
B
Houdt

Slide 18 - Quizvraag

(Houden) afstand!
A
Houd
B
Houdt

Slide 19 - Quizvraag

Houd afstand!
1. pv? ja gebiedende wijs
2. tt/vt? tt
3. gebiedende wijs = stam
Houd afstand!
4. Check: (Loop...)

Slide 20 - Tekstslide

Ik denk wel dat je alles goed (voorbereiden)
A
voorbereid
B
voorbereidt

Slide 21 - Quizvraag

Ik denk wel dat je alles goed voorbereidt.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Je bereidt voor = stam+t
4. Check: (je loopt)

Slide 22 - Tekstslide

Ik (vinden) het mooi om te lezen dat hij hier aandacht aan (besteden) in zijn boek.
A
vind-besteed
B
vindt-besteed
C
vindt-besteedt
D
vind-besteedt

Slide 23 - Quizvraag

Ik vind het mooi om te lezen /dat / hij hier aandacht aan besteedt in zijn boek.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. Ik vind (stam); hij besteedt (stam + t)
4. Check: Ik loop; Hij loopt

Slide 24 - Tekstslide

Ik hoop dat er iets spannends (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 25 - Quizvraag

Ik hoop dat er iets spannends gebeurt.
1. pv? ja
2. tt/vt? tt
3. hele werkwoord is gebeuren: Er gebeurt (stam + t)
4. Check: (Er loopt)

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Sterke werkwoorden

Slide 29 - Woordweb


Start: 

Er staan op de volgende slides zes zinnen. 

* Als de zin volgens jou goed is, sleep je de zin naar Goed. 

* Als de zin volgens jou fout is, sleep je de zin naar Fout. 

Slide 30 - Tekstslide

Goed
Fout
Bederfde het fruit vorige week snel? 
Vind jij dat?
Een boswachter verdwaald nooit in een bos. 
Gisteren belande ik in de kroeg.  
Biedt oma nu eens een stoel aan.

Hij racete op zijn fiets. 

Slide 31 - Sleepvraag

Hoe gaat het met jullie?
A
B
C
D

Slide 32 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 33 - Open vraag

Hoe vonden jullie de les?
Hebben jullie nog tips voor mij?

Slide 34 - Open vraag

Huiswerk
Oefeningen 'Nu Nederlands' 3.1 en 3.3.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide