V6 kengetallen herhaling

Kengetallen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kengetallen

Slide 1 - Tekstslide

Balans en kengetallen 

Slide 2 - Tekstslide

Liquiditeit
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is om de schulden op korte termijn te voldoen

Faillissement bij niet kunnen voldoen aan betalingsverplichting

Voorraad en Debiteuren kunnen over het algemeen snel omgezet worden in betaalmiddelen

Slide 3 - Tekstslide

Liquiditeit
                                 Vlottende activa + Liquide middelen
Current Ratio = ---------------------------------------
           Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel:
CR > 1,5 is voldoende
( afhankelijk van soort onderneming )

Slide 4 - Tekstslide

Liquiditeit
Berekening CR kwetsbaar bij moeilijk te verkopen voorraad

                    Vlottende Activa excl. Voorraad + Liquide Middelen
Quick Ratio = -------------------------------------------------------
            Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel: QR > 1 is voldoende ( afh. van soort onderneming )

Slide 5 - Tekstslide

Liquiditeit

Nettowerkkapitaal = Vlottende Act. + Liq. Middelen - KVV

Als Nettowerkkapitaal positief is, kun je het KVV betalen
Geen vuistregel, want afhankelijk van omvang en aard van de onderneming

Slide 6 - Tekstslide

Liquiditeit
Nadelen liquiditeit meten op basis van kengetallen aan de hand van de balans, zoals Current Ratio en Quick Ratio:

- momentopname
- kunnen enorm schommelen
- zijn te manipuleren (window dressing)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen current ratio en quick ratio?
A
Current ratio is nu geldig, quick ratio binnenkort
B
De quick ratio wordt zonder voorraad berekend
C
De current ratio wordt zonder voorraad berekend
D
De current ratio geeft aan of wij alle schulden terug kunnen betalen

Slide 8 - Quizvraag

Wat geven de current en quick ratio aan?
A
Of wij in de komende kwartalen onze schulden kunnen betalen
B
In hoeverre wij in staat zijn om de rekeningen te betalen.
C
Of wij alle schulden kunnen betalen

Slide 9 - Quizvraag

Wat geven de current en quick ratio niet aan?
A
Of wij liquide zijn, op dit moment
B
Of wij alle schulden kunnen betalen, op dit moment
C
Of wij de komende kwartalen onze rekeningen kunnen betalen

Slide 10 - Quizvraag

Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft aan in welke mate de onderneming aan al haar verplichtingen kan voldoen (dus ook die op lange termijn )

Een hoge solvabiliteit geeft verschaffers van vreemd vermogen vertrouwen dat ze geld aan een onderneming kunnen uitlenen

Slide 11 - Tekstslide

Solvabiliteit
Solvabiliteitsratio = TV / VV
(soms solvabiliteitspercentage = TV / VV x 100% )

Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe beter de onderneming in staat is alle schulden te voldoen.

Vuistregel: Solvabiliteitsratio > 1,5 is voldoende

Slide 12 - Tekstslide

Solvabiliteit
Soms andere formule gebruikt
Solvabiliteitsratio = EV / VV
(soms solvabiliteitspercentage = EV / VV x 100% )

Deze berekening komt altijd precies 1 lager uit dan de andere formule. Wiskundig bewijs zie blz 93
Vuistregel: Solvabiliteitsratio > 0,5 is voldoende 

Slide 13 - Tekstslide

Solvabiliteit
Debt ratio = VV / TV 
( of VV / TV x 100% )

Hoe lager de uitkomst, hoe beter de solvabiliteit

Slide 14 - Tekstslide

Solvabiliteit
Vaak stellen kredietverschaffers eisen aan een bedrijf op het gebied van de solvabiliteit. Alleen als die boven een bepaalde waarde is, zijn ze bereid geld uit te lenen. 

Slide 15 - Tekstslide

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen?
(afronden op hele euro's, geen leestekens)

Slide 16 - Open vraag

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen? 
TV / VV x 100% = 180%
500.000 / VV x 100% = 180%
500.000 / VV = 1,80
VV = 500.000 / 1,80 
VV = 277.778

Slide 17 - Tekstslide

Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 80% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 20% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV? (zonder %, 1 decimaal)

Slide 18 - Open vraag

Antwoord
Totaal rendement = 10% x 100.000 = 10.000
Interestkosten = 4% x  20.000 = 800

Rendement op EV = 10.000 - 800 = 9.200

REV = 9.200 / 80.000 x 100 = 11,5%

Slide 19 - Tekstslide

Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 30% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 70% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV? (zonder %, 1 decimaal)

Slide 20 - Open vraag

Antwoord
Totaal rendement = 10% x 100.000 = 10.000
Interestkosten = 4% x 70.000 = 2.800

Rendement op EV = 10.000 - 2.800 = 7.200

REV = 7.200 / 30.000 x 100 = 24,0%

Slide 21 - Tekstslide

Hefboomeffect
RTV > IVV  is gunstig voor huidige aandeelhouder,
REV is dan groter dan RTV

Hoe groter de verhouding VV / EV hoe sterker het effect

Uitbreiding financieren met VV als IVV < RTV is gunstig voor huidige aandeelhouder

Slide 22 - Tekstslide

Hefboomeffect
RTV - IVV is interestmarge
VV / EV is hefboomfactor
( RTV - IVV ) x VV/EV is hefboomeffect

Totale formule: REVvb = RTVvb + ( RTVvb - IVV ) x VV/EV
(vb=voor belastingen)



Slide 23 - Tekstslide

Hefboomeffect
Totale formule: REVvb = RTVvb + ( RTVvb - IVV ) x VV/EV

REVvb = 10 + ( 10 - 4 ) x 70 / 30
REVvb = 24,0


Slide 24 - Tekstslide

Hefboomeffect
Positief, gunstig als RTV > IVV 
Negatief, ongunstig als RTV < IVV

Zie schema blz 105

Let op: bij berekeningen hefboomeffect altijd voor aftrek belasting, vb


Slide 25 - Tekstslide

Maken H23 opgave 4

Slide 26 - Tekstslide