Persoonsvorm tt en vt
1 / 23
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
Slide 2 - Open vraag
Wij moeten naar school fietsen.
A
Fietsen
B
Wij
C
Moeten
D
School
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Wat is de ik-vorm van 'geloven'
A
Geloof
B
Gelov
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van zwemmen
A
Zwemm
B
Zwem
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
lopen
ik:
zij:
wij:
ik:
zij:
wij:
Slide 8 - Open vraag
raden
ik:
hij:
wij:
ik:
hij:
wij:
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Wij (huren) een auto.
Slide 15 - Open vraag
Door een defecte wekker miste/mistte ik bijna de bus naar school.
A
miste
B
mistte
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Na een rokerig feestje luchte/luchtte Jantien haar kamer.
A
luchte
B
luchtte
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
De agenten bevrijden/bevrijdden het jankende hondje uit de hete auto.
A
bevrijden
B
bevrijdden
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Mijn ouders bestelden/besteldden gisteren een nieuwe TV.
A
bestelden
B
besteldden
