Atomen-Moleculen-Stoffen-Dichtheid

DE LESDOELEN
  • Wat zijn moleculen?
  • Wat zijn stofeigenschappen?
  • Welke fase overgangen zijn er (6)?
  • Kun je de fase overgangen beschrijven met de toestandsaanduidingen?
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

DE LESDOELEN
  • Wat zijn moleculen?
  • Wat zijn stofeigenschappen?
  • Welke fase overgangen zijn er (6)?
  • Kun je de fase overgangen beschrijven met de toestandsaanduidingen?

Slide 1 - Tekstslide

Wat meet je met een thermometer
A
de kou
B
de warmte
C
de opwarming
D
de temperatuur

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn de stofeigenschappen van spiritus?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
brandbaarheid
B
doorzichtigheid
C
gewicht
D
vorm

Slide 3 - Quizvraag

Enkele stofeigenschappen zijn:
A
geur, vorm, massa
B
kleur, geur, smaak
C
toestand, geur,gewicht
D
vorm, kleur, geur

Slide 4 - Quizvraag

Hoe bescherm je jezelf als je met gevaarlijke stoffen werkt?
A
Door beschermende kleding te dragen.
B
Door een veiligheidsbril te dragen.
C
Door rustig te werken en je niet te haasten.
D
Door alle genoemde maatregelen te gebruiken.

Slide 5 - Quizvraag

1 kg
1500 g
5 kg
150 g
1000 g
1,5 kg
5000 g
0,15 kg

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Link

Moleculen
Moleculen zijn opgebouwd uit atomen. Met slechts 117 atomen kunnen miljoenen moleculen gebouwd worden.


Water bestaat bijvoorbeeld uit:

2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom

Daarom: H2O

Slide 8 - Tekstslide

Stof
Veel moleculen bij elkaar

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Link

ALLE moleculen van elke stof bewegen altijd een heel klein beetje
  • Maak je een stof kouder dan gaan de moleculen minder bewegen en wordt de ruimte tussen de moleculen kleiner.
  • Totdat de moleculen op een vaste plek zitten en dan heb je een vaste stof 
  • Maak je de stof weer warmer dan wordt de ruimte tussen de moleculen groter en wordt de stof vloeibaar
  • Verwarm je nog meer dan gaan ze steeds meer bewegen en worden de ruimtes groter en wordt de stof gasvormig

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Fasen waarin stoffen kunnen voorkomen

de fasen waarin stofen kunnen voorkomen zijn de vaste, de vloeibaare  en de gasfase.

Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen gaan bewegen.
Ze hebben dan ook steeds meer ruimte nodig.
Leer goed uit je hoofd hoe de fase-overgangen heten!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Het kookpunt van water is 98 graden Celcius
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Bij condenseren
A
Verandert ijs in gas
B
Verandert gas in ijs
C
Verandert gas in vloeistof
D
Verandert vloeistof in gas

Slide 17 - Quizvraag

Bij verdamping
A
Bewegen de moleculen heel snel
B
Bewegen de moleculen bijna niet

Slide 18 - Quizvraag

Voor verdamping is warmte nodig
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Waardoor koelt je lichaam af als je zweet
A
Zweet is koud
B
Voor verdamping van zweet is warmte nodig; die komt uit je huid
C
In zweet zitten allerlei stoffen die je huid koud maken
D
Zout in zweet vormt een laagje op je huid

Slide 20 - Quizvraag

Als zeewater verdampt is de waterdamp zout.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Absolute nulpunt
  • Wanneer je moleculen afkoelt tot -273 oC                                   dan bewegen de moleculen niet meer.
  • Dit heet het ABSOLUTE NULPUNT

  • Een andere eenheid van temperatuur is K (Kelvin). 
       Bij 0 K (Kelvin) bewegen de moleculen niet dus.......

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

oefenen met omrekenen van graden Celsius naar Kelvin:
15 graden Celsius =
A
-258 K
B
15 K
C
288 K
D
268 K

Slide 24 - Quizvraag

Welke grootheid hoort bij Kelvin?
A
Lengte
B
Massa
C
Gewicht
D
Temperatuur

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel graden Celcius is 273 Kelvin
A
0
B
100
C
50
D
-100

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel Kelvin is 50 graden Celcius?
A
223
B
-223
C
323
D
423

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel Kelvin is 100 graden Celcius
A
0
B
373
C
173
D
273

Slide 28 - Quizvraag

Dichtheid

Slide 29 - Tekstslide

Dichtheid

Slide 30 - Tekstslide

Dichtheid (formule)
ρ=VmρV=mm=ρVV=ρm
ρ=dichtheid(g.cm3ofcm3g)
m=massa(g)
V=volume(cm3)

Slide 31 - Tekstslide


De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal
Wat kun je zeggen over de dichtheid?

A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Volume bepalen
Het volume van een balk kun je bepalen door de lengte (l), de breedte (b) en de hoogte (h) van de balk op te meten. Voor het bereken van het volume van de balk gebruik je dan de formule:
Volume = lengte × breedte × hoogte.

Het volume van een vloeistof kun je bepalen met een maatglas of maatbeker. Op het maatglas zie een schaalverdeling. Op die schaalverdeling staat ook de eenheid waarin het maatglas meet.

Bij het aflezen van het maatglas houd je je oog even hoog als het vlakke deel van het wateroppervlak. Door een voorwerp in een maatglas met een vloeistof te gooien, kun je het volume van het voorwerp meten.

Slide 34 - Tekstslide

Bereken de dichtheid van het blokje.


p=(cm3g)
    dichtheid = 
 massa: volume

Slide 35 - Open vraag


Waarom blijf jij drijven in water?

Slide 36 - Open vraag

Wanneer blijft iets drijven?
DRIJVEN: De dichtheid van het voorwerp is kleiner dan de dichtheid van water
ZWEVEN: de dichtheid van het voorwerp is gelijk aan de dichtheid van water
ZINKEN: de dichtheid van het voorwerp is groter dan de dichtheid van water


Slide 37 - Tekstslide

Alcohol heeft een dichtheid van 0,80 g/cm3
Blijft water drijven op alcohol?
A
Ja , maar alleen als het water is bevroren
B
Ja, maar alleen als het water vloeibaar is
C
Ja, zowel vast als vloeibaar water blijft drijven op alcohol
D
Nee, alcohol drijft op water

Slide 38 - Quizvraag

Een houten blok blijft drijven op het water. Wat weet je over de dichtheid van het hout?
A
Deze is kleiner dan die van water
B
Deze is groter dan die van water
C
Deze is net zo groot als die van water
D
Je kunt hier niets over zeggen

Slide 39 - Quizvraag

Materialen gebruiken
Alle voorwerpen die je ziet bestaan uit stoffen en materialen. Als je stoffen en materialen gebruikt, moet je hun eigenschappen kennen en je moet weten hoe je veilig met die stoffen om kunt gaan.

Slide 40 - Tekstslide

Stofeigenschappen

kleur: goud heeft zijn eigen kleur.
geur: benzine kun je ruiken.
smaak: suiker smaakt zoet, citroen smaakt zuur.
brandbaarheid: hout is brandbaar, water brandt niet.
geleiding: metalen geleiden warmte en elektriciteit.
magnetisme: ijzer kan magnetisch zijn.

Slide 41 - Tekstslide

Materiaalgroepen
hout
keramiek
plastics (kunststoffen)  
textiel
metalen
glas
steen

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide