verhaalanalyse De Tunnel Anna Woltz m2

Verhaalanalyse
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 54 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verhaalanalyse

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel:

Kennismaken met de belangrijkste literaire begrippen.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom lezen?
Ontspannend;
Ontsnappen aan de werkelijkheid;
Jezelf leren kennen;
Kennismaking met onbekende wereld en werkelijkheid;
Nieuwsgierigheid:
  • Naar de ander
  • De wereld

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De literaire begrippen:
Titelverklaring/motto
Spanning
Personages
Thema/motieven
Opbouw verhaal
Tijd
Ruimte
Vertelperspectief

Slide 4 - Tekstslide

Titelverklaring 
Wat zegt de titel over de inhoud van het boek/de film?
Wat wil de schrijver zeggen?
Dubbele betekenis?
letterlijke betekenis - figuurlijke betekenis

Vaak begrijp je de titel pas echt, nadat je het boek hebt gelezen.

Slide 5 - Tekstslide

De tunnel 
Titelverklaring: De Tunnel
letterlijke betekenis : het verhaal speelt zich vooral af in de Ondergrondse in London. Dat is een metrostation. De metro rijdt door een tunnel.

 figuurlijke betekenis: de hoofdpersoon, Ella heeft soms het gevoel dat ze door haar beperking ( haar been) in een tunnel leeft ( kleine benauwde wereld) De tunnel geeft haar ook wel eens hetzelfde gevoel wat ze heeft als ze in het ziekenhuis ligt.



Slide 6 - Tekstslide

De tunnel 
 de personages - naam en karakter:

  • Ze hebben een probleem en dus een doel;
  • Ze maken een ontwikkeling (verandering) door in de loop van het verhaal. Aan het eind van het boek/verhaal zijn ze (een beetje) veranderd.
  • Bijvoorbeeld: ze gaan van angstig naar dapper of van koppig ook sociaal.

  • Wat doen ze of wat doen ze juist niet



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.De personages uit 'De Tunnel'
Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 30 en schrijf op:

Lees bladzijde 5, daar wordt al verteld hoeveel belangrijke personages er zijn. Hoeveel zijn dat er? Waar staat dit nog meer? Weet je al hoe ze heten? 
Waar staan ook namen vermeld?
Zo ja, dan schrijf je de namen op. Nee? Blader verder.

Slide 8 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
benoem de personages - naam en karakter:
Beschrijf elk van de vier hoofdpersonen.

  • Hoe heet zij/hij
  • Uiterlijk (hoe ziet hij/zij eruit)
  • Leeftijd?
  • Innerlijk (wat voor iemand is het/karakter): wat weet je over hun karakter? (sociaal, stoer, angstig, dapper, brutaal, verlegen, zorgzaam, koppig, slim, vals, gemeen, asociaal, lief, onhandig, mysterieus. 

Welke relaties heeft het personage met de andere personen? Broer/zus/vader/moeder/vriend/vriendin




Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten personages
Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.
Bijfiguren iets kleinere rol in het verhaal:
  • Tegenstander: schurk/slechterik. 
  • Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
Figuranten: de 'voorbijgangers' 

Lees bladzijde 5, daar wordt al verteld hoeveel belangrijke personages er zijn. Hoeveel zijn dat er? Hoe heten ze?

Slide 10 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
2. De personages uit 'De Tunnel'

Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 30 en schrijf op:

Op bladzijde 7 t/m 9, wordt het eerste belangrijke personage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk? Zijn leeftijd? 
Karakter?

Slide 11 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
3. De personages uit 'De Tunnel'

Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 12 en schrijf op:

Op bladzijde 7 t/m 9, wordt het tweede belangrijke personage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk? Zijn leeftijd?

Slide 12 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
4. De personages uit 'De Tunnel'


Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 12 en schrijf op:

Op bladzijde 7 t/m 9, wordt het 'ik'  personage  bij naam geïntroduceerd, (voorgesteld )Waar staat nog meer haar naam  Wat kom je te weten over zijn/haar uiterlijk? Leeftijd?

Slide 13 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
5. De personages uit 'De Tunnel'

Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 30 en schrijf op:

Vanaf bladzijde 24 wordt het vierde  personage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn/haar uiterlijk/ naam/ Leeftijd? Karakter?

Slide 14 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
Soorten personages
Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 12 en schrijf op:

Lees bladzijde 9 daarin wordt nog een hoofdpersonage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk?  Zijn leeftijd? Wat is zijn relatie met de hoofdpersoon?

Slide 15 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
Soorten personages
Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 12 en schrijf op:

Lees bladzijde 9 daarin wordt nog een hoofdpersonage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk?  Zijn leeftijd? Wat is zijn relatie met de hoofdpersoon?

Slide 16 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
Soorten personages
Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s) held/heldin.

Lees en blader door blz. 5 t/m 12 en schrijf op:

Lees bladzijde 9 daarin wordt nog een hoofdpersonage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk?  Zijn leeftijd? Wat is zijn relatie met de hoofdpersoon?

Slide 17 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
De belangrijkste personages
Ella = de 'ik' persoon. De verteller.
Jay=
Quinn=
Robbie = broertje Ella

Lees bladzijde 5, daarin wordt het eerste belangrijke personage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk?


Slide 18 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
De belangrijkste personages
Ella = de 'ik' persoon. De verteller.
Jay=
Quinn=
Robbie = broertje Ella

Lees bladzijde 5, daarin wordt het eerste belangrijke personage voorgesteld (geïntroduceerd) Wat kom je te weten over zijn uiterlijk?


Slide 19 - Tekstslide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
Personages
Personages hebben een belangrijke rol bij de gebeurtenissen in het boek.
  • Ze hebben een doel.
  • Ze hebben tegenstanders.
  • Ze worstelen met zichzelf.
  • Ze hebben relaties.
  • Ze dragen normen uit.
  • Ze hebben bepaalde opvattingen.
  • Ze veranderen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief en verteller
Vanuit wiens ogen maak je het verhaal mee? Wie vertelt het verhaal?
  
Vier vertelsituaties:
  • De alwetende verteller, die van iedereen alles weet.
  • De personale verteller of hij/zij-verteller;
  • Ik-verteller.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik-verteller/ik-perspectief
Het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
De ik-figuur staat centraal;
Vanuit zijn visie (blik, ogen) maakt de lezer alles mee;
De lezer weet wat de ik-figuur denkt, doet, voelt;

Vergelijkbaar met de hij/zij-verteller.
Let op! Een ik-verteller is niet altijd te vertrouwen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
  • Plaats waar de gebeurtenis/verhaal zich afspeelt:
Veel aandacht voor het beschrijven van de ruimte? Dan vaak belangrijk voor het verhaal!

dit kan binnen en buiten zijn

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
  • Plaats waar de gebeurtenis/verhaal zich afspeelt:
Veel aandacht voor het beschrijven van de ruimte? Dan vaak belangrijk voor het verhaal!

Beantwoord de volgende vraag:
Waar speelt het verhaal zich af? Lees/blader van  bladzijde 5 t/m 21. Er zijn ruimtes binnen en buiten.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte: opdracht
  • Plaats waar de gebeurtenissen/verhaal zich afspeelt:
Veel aandacht voor het beschrijven van de ruimte? Dan vaak belangrijk voor het verhaal!


Waar speelt deze gebeurtenis zich af? Lees/blader van  bladzijde 66 t/m 67. Welke ruimte is dit?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte: opdracht
  • Plaats waar de gebeurtenis/verhaal zich afspeelt:
 Lees bladzijde 18 en 19.

Hier wordt een ruimte uitgebreid beschreven, beantwoord de volgende vragen:
  • hoe ziet het eruit? 
  • hoe  ruikt het ?
  • hoe klinkt het?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
Waar speelt het verhaal zich af? Lees/blader van  bladzijde 70 t/m 71. 

Er wordt gewisseld van ruimte: de personages gaan van de ene ruimte naar de andere...


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
  • Plaats waar de gebeurtenis/verhaal zich afspeelt:
Veel aandacht voor het beschrijven van de ruimte? Dan vaak belangrijk voor het verhaal!

Waar speelt het verhaal zich af? Lees/blader van  bladzijde 66 t/m 67. Welke ruimte is dit?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
verhaal kan zich op meerdere ruimtes/of plekken  afspelen.

  • Belangen- of symbolische ruimte: ruimte met een figuurlijke betekenis => tussen de ruimte en personages bestaat een betekenisrelatie

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
  • Belangen- of symbolische ruimte: ruimte met een figuurlijke betekenis: het is niet alleen een tunnel, maar geeft ook een gevoel weer. 

de ruimte speelt een belangrijke rol voor de  personages.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimtes de Tunnel
concreet: (de metrotunnel)
geografisch: (Londen)

symbolisch, sfeer:
benauwd, hectisch, onveilig, gemeenschappelijkheid: samen doen 
moedig, vechtlustig, dapper 


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief en verteller
Vanuit wiens ogen maak je het verhaal mee? Wie vertelt het verhaal?
  
Vier vertelsituaties:
  • De alwetende of auctoriale verteller;
  • De personale verteller of hij/zij-verteller;
  • Ik-verteller.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het motto
Een motto is een korte tekst voorin het boek. 
Vaak is het een spreuk, citaat, dichtregel, onderdeel van een songtekst of een vers uit de bijbel. 

Niet ieder boek heeft een motto, maar als het er is, dan verwijst het naar de inhoud van het boek en vaak ook naar het thema. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning
Trucs die de schrijver gebruikt:
  • Open plekken: er worden vragen opgeroepen bij de lezer;
  • Informatievoorsprong of informatie wordt achtergehouden (uitstel en vertraging);
  • Dwaalsporen en verkeerde vermoedens;

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning
  • Meerdere verhaallijnen;
  • Gevaarlijke situaties of gevaarlijke omgeving;
  • Onverwachte gebeurtenissen/wendingen;
  • Inbouwen cliffhangers.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten spanning
Globale spanning: de vraag die je bezighoudt tijdens het lezen:
  • op het verleden gericht;
  • op de toekomst gericht.
Lokale spanning: spanning die maar even duurt.

Spanningsboog: de periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema
  • Korte omschrijving: waar gaat het in het verhaal nu ECHT om?
  • Vaak pas aan te wijzen na afloop van het verhaal.
  • Je geeft zelf betekenis (interpreteren).
  • Thema hangt boven alles: vaak komt in het thema alles samen over personages, ruimte, motieven en handelingen

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Motieven
  • Het thema wordt ondersteund door motieven;
  • Een motief is een element of gegeven dat herhaaldelijk terugkeert;
  • Een kleiner onderwerp of kenmerk/voorwerp dat past bij het hoofdthema;
  • Bijvoorbeeld: terugkerende kleuren, gedachten, liederen, voorwerpen of gevoelens.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw verhaal
Chronologisch – niet-chronologisch;
Verhaalstructuur:
  • beginsituatie – ontstaan probleem – verslechtering situatie – dieptepunt – langzame verbetering - ontknoping
  • met deze volgorde wordt gespeeld door schrijvers.
Motorisch moment: de gebeurtenis waarin het conflict of probleem ontstaat;
Verhaallijnen: een of meerdere
Afloop: open of gesloten

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in een verhaal
Tijdskader: tijd waarin het verhaal speelt bijvoorbeeld in de middeleeuwen;
Verteltijd: de tijd waarin je een verhaal leest (10 minuten of 8 blz.);
Vertelde tijd: het tijdsverloop in het verhaal (het verhaal speelt zich af in twee dagen);
Verteltempo o.a.:
  • tijdsverdichting (ineens gaat alles heel langzaam)
  • tijdsprong (het is een aantal jaren later)
  • flashbacks en flashforwards (terugblik in de tijd - vooruitblik in de tijd

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in een verhaal
  • Historische tijd: tijd waarin het verhaal speelt bijvoorbeeld in de middeleeuwen.
  • Verteltijd: de tijd waarin je een verhaal leest (10 minuten of 8 blz.)

  • Vertelde tijd: het tijdsverloop in het verhaal (het verhaal speelt zich af in twee dagen)

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in een verhaal: opdrachten
1.Historische tijd: tijd waarin het verhaal speelt 
In welke historische tijd speel de Tunnel zich af?
Zoek dit op op blz. 8 - Hoe wordt dit duidelijk? Kun je ook jaartallen noemen?
Lees blz. 229

2. Vertelde tijd: het tijdsverloop in het verhaal: over welke tijd (hoeveel jaar? maanden?)  speelt het verhaal zich af?
Dit kun je vinden op blz. 229

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd in een verhaal
Verteltempo o.a.:
  • tijdsverdichting (ineens gaat alles heel langzaam)
  • tijdsprong (het is een aantal jaren later) Op welke bladzijde is er een tijdssprong? Hoeveel jaren later is het

flashbacks en flashforwards (terugblik in de tijd - vooruitblik in de tijd
flashforward begint al vroeg in het boek. Op welke bladzijde kijkt de 'ik' persoon vooruit in de tijd? Wat vertelt ze dat gaat gebeuren?

Slide 43 - Tekstslide

5
Ze zijn met z'n  drieën, maar waren met z'n vieren. 
229 - zes jaar.
Tijd
Chronologisch
niet-chronologisch
fabel
sujet
flash-forward (vooruitwijzing)
flash-back
vertelde tijd (tijd die verstrijkt in boek)
verteltijd (aantal bladzijdes of uren lezen)
tijdverdichting (versnelling)
tijdvertraging
historische tijd

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De auctoriale of alwetende verteller
  • Vertelt het verhaal van een afstand, geeft commentaar op de gebeurtenissen;
  • Speelt geen rol in de gebeurtenissen, staat buiten de door hem vertelde geschiedenis,
  • Weet alles van de personages: hun doen en laten, ideeën, gevoelens, verleden, heden en toekomst;
  • Vandaar ook wel de naam alwetende verteller.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
De twee zwarte gendarmen reden die avond in het dorp nietsvermoedend een wisse dood tegemoet. Het was de laatste dag van april 1943 en het piepkleine dorpje heette Krekenlaar. In Krekenlaar gebeurde er nooit wat. En zeker niet, nu het oorlog was.

De stalen vuist van Hitler had het kleine Krekenlaar samen met de rest van het land in een onwrikbare tang genomen. En het was dus wachten op de Britten en de Amerikanen die het land zouden komen bevrijden, op de terugkeer van de koning en van de regering.


Uit: Henri van Daele, Woestepet, een moffenkind

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Ik heet Mary. Ik ben een heks. Zo word ik door sommige mensen tenminste genoemd. 'Duivelsgebroed', 'heksendochter', sissen ze op straat, maar zelf weet ik niet wie mijn vader en moeder zijn. Eliza Nuttall is mijn grootmoeder, dat weet ik wel. De buren noemen haar moeder Nuttall en ze heeft me vanaf mijn geboorte grootgebracht. Als ze wist wie mijn ouders waren, heeft ze het mij niet verteld.


Uit: Celia Rees, Heksendochter

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij/zij-verteller of personaal perspectief
Het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven
De hij/zij-figuur staat centraal.
 Vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee.
De lezer weet wat deze figuur denkt, doet, voelt.
Vergelijkbaar met de ik-verteller.

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
De Mercedes uit de garage van de villa halen die Mefisto hem had aangewezen, was een makkie. Johnny gooide de tank vol - die was zo goed als leeg - en reed er in een fantastisch mooie, bloedrode zonsondergang mee naar de plek waar hij met Mefisto had afgesproken. Heel die tijd zat Bob in zijn hoofd als een razende op hem in te praten.
Op weg naar zijn laatste afspraak van die dag kocht Johnny met zijn net verdiende voorschot een paar hamburgers en enkele blikjes bier. Die konden in de lange nacht die voor hem lag nog best van pas komen. Johnny vond het niet erg dat de hamburgers koud en de blikjes bier lauw zouden worden. Hij was nooit anders gewend geweest.


Uit: Patrick Bernauw, Spookrijders

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoudige verteller
  • Vanuit meerdere personen geschreven;
  • ik-figuren of hij/zij-figuren;
  • Meerdere visies op de gebeurtenissen - objectiever;
  • Beeld van de gebeurtenissen is vollediger;
  • Betrokken bij meerdere personages.

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordelingswoorden
Als je je mening moet geven over een verhaal, boek of film gebruik je beoordelingswoorden.
spannend - saai
leerzaam - niet leerzaam
grappig - droevig
zet me aan het denken - doet me niets 
kinderachtig - voor mijn leeftijd
moeilijk - makkelijk
vlot verteld - langdradig

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën:
  • realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren. 
  • fantasieverhalen (niet-realistische verhalen): wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid niet gebeuren.
 

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhaalsoorten/genre
Hiernaast zie je verschillende soorten verhalen.
Sommige boeken kunnen wel bij twee soorten horen.

Bijvoorbeeld de Donald Duck. Dit zou je een dierenverhaal, maar ook een humoristisch verhaal kunnen noemen.

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies