1.4 Sta je in je recht & Hoe hoog is jouw inkomen?

3 Basis & Kader
Basis
1.4 Sta je in je recht?
Kader
1.4 Hoe hoog is jouw Inkomen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3 Basis & Kader
Basis
1.4 Sta je in je recht?
Kader
1.4 Hoe hoog is jouw Inkomen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 1.4
Basis "Sta je in je recht?"
  • welke rechten je hebt
  • waar je je recht haalt als consument
  • welke plichten je hebt als consument
Kader  "Hoe hoog is jouw inkomen?"
  • wat voor inkomsten je kunt hebben
  • waardoor je koopkracht kan veranderen
  • door welke oorzaken er inkomensverschillen bestaan

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg 1.4
  • Basis uitleg "Sta je in je recht?"
  • Kader leest alvast de paragraaf 1.4 "Hoe hoog is jouw inkomen?" door.
  • Na de uitleg van Basis ga ik jullie uitleg geven
  • Kader uitleg 1.4 "Hoe hoog is jouw inkomen?"

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik 1.3
  • Waar haal jij betrouwbare info over producten vandaan?
  • Hoe vergelijk je prijzen?
  • Welke betekenis heeft het begrip "consumer power"?

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg 
1.4 Sta je in je recht?

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Consumentenrecht


  • het consumentenrecht bestaat uit allemaal verschillende wetten en regels die jou als consument beschermen.
                                              

Slide 7 - Tekstslide

Deugdelijk product
  • Jij hebt als consument (wanneer je iets koopt) recht op een product dat normaal werkt en functioneert (deugdelijk). 
  •  Wie heeft wel eens een product gekocht dat niet goed werkte of kapot was?
  •  Wat heb je toen gedaan? 
  • Wat heeft de winkel gedaan? 

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Wet Productaansprakelijkheid
  • Fabrikanten zijn verantwoordelijk voor de schade die hun producten veroorzaken als dat komt door slechte productie.
  • Het product noem je dan gebrekkig. De consument heeft recht op een deugdelijk product (het product moet bij normaal gebruik naar behoren functioneren).

Slide 10 - Tekstslide

Wet productaansprakelijkheid
  • Als een "gebrekkig" product schade veroorzaakt aan andere zaken of aan een persoon, dan is de fabrikant aansprakelijk voor de gevolgschade.

  • Dus niet de verkoper!

Slide 11 - Tekstslide

Colportagewet
Verkopen aan de deur of bij verkoopdemonstraties thuis of tijdens een bus- of bootreis

  • 14 dagen bedenktijd (schriftelijk)
  • Aankoopbedrag meer dan € 50.

Slide 12 - Tekstslide

Wet koop op afstand
  • Bij aankopen via;
  • internet
  • telefoon
  • bestelbon uit een krant/een catalogus
  • Je hebt een bedenktijd van 14 werkdagen nadat je het product thuis hebt ontvangen.

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

Warenwet

  • Een levensmiddel of product mag de gezondheid of veiligheid van de consument niet in gevaar brengen.
  • In de Warenwet staat aan welke eisen voedingsmiddelen en andere producten moeten voldoen.
  • De warenwet schrijft voor dat de juiste productinformatie op de verpakking staat vermeld.


Slide 15 - Tekstslide

Productinformatie
  • De productinformatie bevat gegevens over het product zoals de productnaam, de hoeveelheid, de naam van de producent, de ingrediënten, de houdbaarheidsdatum en indien nodig, de gebruiksaanwijzing.

Slide 16 - Tekstslide

Kader
Terugblik les 1.3

Slide 17 - Tekstslide

Herhaling lesdoelen 1.3


  • Wat voor uitgaven kun je hebben? 
  • Waarom is het verstandig om een begroting te maken? 
  • Hoe maak je een begroting?

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg
1.4 Hoe hoog is jouw inkomen?

Slide 19 - Tekstslide

Inkomensvormen






  • Inkomen uit arbeid + bezit  → wel tegenprestatie
  • Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag

Slide 20 - Tekstslide

Koopkracht
  • De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen met je geld.
  • Je koopkracht hangt af van:
  • je inkomsten;
  • de prijzen.

Slide 21 - Tekstslide

Inflatie

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld Koopkracht
De prijzen stijgen met 2,5%.
Het inkomen van Harmen stijgt met 1,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Harmen?

Het inkomen van Marcel stijgt met 3,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Marcel?

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld Koopkracht
  • De prijzen stijgen met 2,5%.
  • Het inkomen van Harmen stijgt met 1,5%.
  • Stijgt of daalt de koopkracht van Harmen?
  • Het inkomen van Marcel stijgt met 3,5%.
  • Stijgt of daalt de koopkracht van Marcel?

Slide 24 - Tekstslide

Deflatie
  • Het omgekeerde van inflatie is deflatie. 
  • Bij deflatie is er een gemiddelde daling van alle prijzen bij elkaar.
  • Het gevolg van deflatie is dat je voor hetzelfde bedrag meer kunt kopen. Het geld wordt dus meer waard.
  • Als je inkomen gelijk blijft, stijgt door deflatie je koopkracht.



Slide 25 - Tekstslide

Verandering in percentages


  • Als je stijgingen en dalingen in procenten uitdrukt, kun je veranderingen beter met elkaar vergelijken.
        

Slide 26 - Tekstslide

Verandering in percentages
  • Voorbeeld:  Een frikandellenbroodje 
  • prijs vorig jaar: € 1 ,=
  • prijs dit jaar: € 1,10 (nieuw)
  • Hoeveel procent is de prijs van het brood gestegen?
  • Formule
  • stijging in % = (nieuw - oud) ÷ oud x 100%
  • (1,10 - 1,=) ÷ 1,= x 100% = 10%

Slide 27 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
  • Jaimy  verdiende vorig jaar € 3.200. 
  • Dit jaar verdient hij € 3.250.
  • Hoeveel procent is het inkomen van Jaimy gestegen?
  • 1. Nieuw = 3.250
  • 2. Oud = 3.200
  • 3. Stijging = (3250 – 3200) ÷ 3.200 x 100 = 1,6%


Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

Kader aan de slag
Lezen; blz. 22 tot en met 25

Maken: Opdrachten ?

Slide 30 - Tekstslide

Prijscompensatie
  • Als er inflatie plaatsvindt moet je inkomen net zoveel stijgen anders kun je minder kopen (→ koopkracht verlies).
  • Inkomensverandering (%) - Inflatie (%) = verandering van koopkracht

  • Postief getal = Koopkracht toename (meer dan prijscompensatie)
  • 0 = Koopkracht behouden (precies prijscompensatie)
  • Negatief getal = Koopkracht afname (minder dan prijscompensatie)

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?
Basis
  • welke rechten je hebt
  • waar je je recht haalt als consument
  • welke plichten je hebt als consument
Kader 
  • wat voor inkomsten je kunt hebben
  • waardoor je koopkracht kan veranderen
  • door welke oorzaken er inkomensverschillen bestaan

Slide 32 - Tekstslide