Levensloop H1 Keuzes

Levensloop H1 Keuzes
Leerdoelen van deze les:
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vrije en schaarse goederen,
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren
  • Je weet wat opofferingskosten zijn
  • wat speltheorie is
  •  hoe je de dominante strategie bepaalt
  • wat een nash evenwicht is
  • wat een gevangenendilemma is
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Levensloop H1 Keuzes
Leerdoelen van deze les:
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vrije en schaarse goederen,
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren
  • Je weet wat opofferingskosten zijn
  • wat speltheorie is
  •  hoe je de dominante strategie bepaalt
  • wat een nash evenwicht is
  • wat een gevangenendilemma is

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Levensloop
De volgende onderwerpen uit de lesbrief Levensloop kunnen aan bod komen in het proefwerk:
  • opofferingskosten
  • verzekeren: rondom de begrippen asymmetrische informatie, averechtse selectie en moreel wangedrag
  • gevangenendilemma (en alle begrippen die daarbij horen)
  • inkomstenbelasting box 1 werk & woning (berekenen en alle begrippen die daarbij horen)
  • nominaal versus reëel (wat is het verschil, en dus ook indexcijfers)
  • ruilen over de tijd, wat is het?
  • verschil tussen omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel 

Slide 3 - Tekstslide

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 4 - Tekstslide

Investeren
  • = het kopen van nieuwe kapitaalgoederen om mee te kunnen produceren (en verkopen)
  • Bijv. een tractor

Slide 5 - Tekstslide

Schaarste dwingt ons tot het maken van keuzes:

We moeten dus keuzes maken.

Middelen (tijd en geld) zijn alternatief aanwendbaar

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer is iets schaars? 

  1. Als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te verkrijgen.
  2. Dus inzet productiemiddelen (KANO)
  3. En daarom kost het geld.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Nominaal en reëel
Het nominale budget is het budget in euro's.
Het reële budget - ook wel de koopkracht van het budget genoemd, is de hoeveelheid goederen en diensten die je voor het nominale budget kan kopen.

Dus..de koopkracht van een vast nominaal budget kan veranderen als de prijzen veranderen.

Slide 13 - Tekstslide

De koopkracht van het budget blijft gelijk.
De koopkracht van het budget neemt af.
De koopkracht van het budget neemt toe.
Het budget blijft gelijk, terwijl de prijzen stijgen.
Het budget stijgt met een hoger percentage dan de prijzen.
Het budget daalt met een lager percentage dan de prijzen dalen.
Het budget stijgt met hetzelfde percentage als dat waarmee de prijzen stijgen.

Slide 14 - Sleepvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Opbrengstenmatrix / pay-off matrix
Best response-methode
Nash-evenwicht
Dominante strategie
Waarom afwijken?
Bindende afspraak
Sociale norm/reputatie
Herhaald simultaan spel

Slide 22 - Tekstslide