5 havo examenworkshop astrofysica

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Havo 5

Herhaling hoofstuk 9

Astrofysica

Quiz hoofdstuk 9

Hoe noem je de zon en planeten bij elkaar?

1. Melkweg
2. Planetenstelsel
3. Zonnestelsel
4. Heelal

Stel: twee voorwerpen (A en B) met verschillende massa bevinden zich op een bepaalde afstand van elkaar.
We verkleinen de afstand tussen de twee voorwerpen.

1. De gravitatiekracht wordt hierdoor kleiner.
2. De gravitatiekracht blijft hierdoor gelijk.
3. De gravitatiekracht wordt hierdoor groter.

Welke kracht is de middelpuntzoekende kracht?

1. Zwaartekracht
2. Spankracht
3. Luchtwrijving
4. Schuifwrijving

Een bal wordt rondgeslingerd aan een koord. Welke kracht levert de middelpuntzoekende kracht?

1. spierkracht
2. spankracht
3. normaalkracht
4. veerkracht

Op de afbeelding zie je de spectra van drie soorten lampen.
Welk spectrum hoort bij een natriumlamp?

1. spectrum a
2. spectrum b
3. spectrum c

Wat zien we hier?

1. Het spectrum van een rode laser.
2. Het spectrum van wit licht.
3. Het spectrum van zwart licht.
4. Het spectrum van een groene laser.

Een satelliet die stil lijkt te staan ten opzichte van de aarde noem je een ...... satelliet.

1. Polaire
2. Gps
3. Evenaarstationaire
4. Geostationaire

Als je aan het heelal een grote staart van verdampte ijs en steengruis ziet, Waar komt dat door?

1. Een vallende ster
2. Een komeet die te dicht bij de zon vliegt
3. Een meteoriet die door ons atmosfeer vliegt
4. Een ontploft ruimtestation

Wat gebeurt er bij een zonsverduistering?

1. De maan staat tussen de zon en de aarde in
2. De aarde staat tussen de zon en de maan in
3. De zon staat tussen de aarde en de maan in

De aarde beweegt in een cirkelbaan om de zon. Welke van deze krachten is de oorzaak van deze beweging?

1. Fvw
2. Fg
3. Fg en Fmpz samen
4. Fmpz

Voor de straal r van de cirkelbaan en de omlooptijd T van satellieten die om de aarde draaien, geldt het verband hiernaast met c = constant.

Voor de straal van de cirkelbaan van twee satellieten, P en Q, geldt het verband hiernaast.

Wat geldt voor de verhouding van de omlooptijden?

​T​2​​​​r​3​​​​=c

r​P​​:r​Q​​=1:4

1. T​P​​:T​Q​​=1:4
2. T​P​​:T​Q​​=8:1
3. T​P​​:T​Q​​=4:1
4. T​P​​:T​Q​​=1:8