vervolg de peuter-kleuter

Planning van de les
- Terugblikken en afronden thema 'de peuter'
- De ontwikkelingspsychologie van 'de kleuter'
- Huiswerk
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Planning van de les
- Terugblikken en afronden thema 'de peuter'
- De ontwikkelingspsychologie van 'de kleuter'
- Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog over de peuter?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Lichamelijke ontwikkeling
- Groei door slaap
- Groeiafname
- Minder eetlust
- Motorische ontwikkeling: met name grove ontwikkeling
- Zindelijk worden (beheersing sluitspier)
- Vuistgreep/penceelgreep

Slide 3 - Tekstslide

Lichamelijke ontwikkeling
In de peutertijd groeit een kind minder snel. Met 18 maanden is een peuter ongeveer 82 cm. lang en weegt hij ongeveer 12 kilo.
Een 4-jarig kind is gemiddeld 1 meter lang en weegt 18 kilo.
Er is vooral sprake van breedtegroei. Goed te zien aan het buikje.
Motorische ontwikkeling
De peuterfase doet zijn intrede als het kind de eerste stapjes leert zetten. De ontwikkeling van het lopen gaat razendsnel en brengt een grote bewegingsvrijheid met zich mee.
 
Peuter ontwikkelt ook vooral grove motoriek: klimmen en rennen volgen al gauw na het lopen, er is sprake van ontdekkingsdrang (exploratiedrang) en niets is veilig. Moet constant in de gaten worden gehouden, ze zien nog weinig gevaar.
Van de fijne motoriek kun je nog niet te hoge verwachtingen hebben. Tekenen beperkt zich tot krassen.
 
Zindelijk worden
Een ander belangrijk aspect dat hoort bij de lichamelijke ontwikkeling. Tussen 2e 2n 4e jaar worden ze zindelijk. Zindelijkheidstraining is pas zinvol als er aan de volgende voorwaarden is voldaan:
sluitspieren kunnen beheersen
het kind moet verband zien tussen de aandrang die het voelt en het poepen en plassen.
Het kind moet zelf zindelijk willen worden, het moet er aan toe zijn en het begrijpen en het willen.



Mijlpalen peuter:
  • Achteruitlopen 18 mnd
  • Toren bouwen (minimaal 3 blokjes) 18 mnd)
  • Trap lopen 14-24 mnd
  • Bal schoppen 14-24 mnd
  • Hard lopen 24 mnd
  • Springen op 1 plek 22-36 mnd
  • 1sec op 1 voet 24-42 mnd
  • Hinkelen 36-48 mnd




  • De verschillen kunnen groot zijn per kind.
  • Ook kan het ene al wel goed ontwikkeld zijn maar het andere nog niet zo goed.
  • Over zindelijkheid wordt veel geschreven. Maar het kind moet als wel beheersing over het lichaam hebben.
  • Spanning kan het proces vertragen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cognitieve ontwikkeling
  • Pre- operationele fase= concreet denken
  • Sterke exploratiedrang
  • Concreet, magisch en animistisch denken
  • Taalontwikkeling
  • Peuter begrijpt meer dan hij onder woorden kan
brengen, dit kan frustrerend werken.

Slide 5 - Tekstslide

Cognitieve ontwikkeling
Een peuter wil de wereld om hem heen ontdekken (exploratiedrang). En dat is maar goed ook, want wat valt er ontzettend veel te ontdekken! Denk alleen maar aan een beker, wat kun je daar allemaal mee:
je kunt er iets in doen, bijv. knikkers. Schudt je ermee, dan maakt het een leuk geluid.
Schudt je te hard, dan rollen de knikkers er uit
Valt het, dan kan het kapot gaan
Je kunt er uit drinken, maar je moet ‘m langzaam omkeren
Je mag drinken uit je eigen beker, maar niet zomaar uit die van een ander
 
Concreet, magisch en animistisch denken.
Denken van de peuter heeft de volgende kenmerken:
Concreet:
Het richt zich alleen nog op dat wat tastbaar is, wat gezien wordt en waar iets mee kan worden gedaan. Een peuter die in zijn bedje ligt kan op dat moment wel bedenken hoe hij er uit moet komen, maar kan dat beneden op de bank niet bedenken. Een peuter kan zich wel iets voorstellen bij begrippen als stoel en lepel, maar begrippen als ‘meubels’ of ‘ bestek’ zeggen hem nog niets.
 
Magisch:
Omdat een peuter nog geen onderscheid kan maken tussen wat leeft en wat niet leeft, tussen werkelijkheid en fantasie, gaat hij zelf verklaringen bedenken voor dingen die hij niet begrijpt. In de televisie wonen mensen en in de radio zitten veel c.d.’s. Voor een peuter is alles mogelijk. Dit kan ook angsten oproepen, want als alles mogelijk is, dan kun je ook opgeslokt worden door de w.c. of opgezogen door de stofzuiger,
 
Animistisch:
Dit betekent dat een peuter aan levenloze dingen menselijke eigenschappen toekent:
Een kopje dat bijvoorbeeld stukvalt is bijvoorbeeld stout. Ook in het spel: sssst, de beer slaapt!
De peuter kan nog geen logische verbanden leggen, heeft nog geen inzicht in oorzaak en gevolg. Als een beker valt omdat de peuter hier tegenaan stoor, dan is dat voor ons duidelijk wie dat heeft gedaan. Voor de peuter niet: de beker is stout, want die valt!
Andersom is het ook mogelijk dat een peuter zichzelf ziet als veroorzaker: Sesamstraat is op televisie omdat hij dat wil, die omdat het kwart over 6 is.
 
Taalontwikkeling
Al snel zal een peuter (vanaf ongeveer 2 jaar) tweewoordzinnetjes gaan gebruiken, zoals ‘pop stout’ of ‘Lisa eten’. De taalontwikkeling gaat razendsnel in deze fase. De woordenschat gaat grofweg van 250 naar 1500 woorden. De peuter leert met taal gevoelens duidelijk te maken, met woorden zinnen vormen en vragen beantwoorden. Dit hele proces noem je differentiatiefase. Ondersteun de peuter door duidelijk en correct te praten, samen boekjes te lezen, te praten over dingen die hij begrijpt en interesseert. Houd oogcontact en moedig praten aan.
Deze gaan na verloop van tijd over in driewoordzinnetjes, zoals ‘Auto Hans nee’ of ‘Jan vallen pijn’. Het kind gaat ook andersoortige woorden gebruiken, zoals voorzetsel (in, op, aan) en brengt simpele emoties onder woorden, zoals lachen, huilen, leuk.
Als een kind eenmaal driewoordzinnen gaat gebruiken, gaat het heel snel met de taalontwikkeling. Kleine foutjes in de zinsvolgorde komen natuurlijk nog wel veel voor, of hij laat woordjes weg, waardoor het kind soms nog moeilijk te volgen is.
Een 3-jarige peuter kan al behoorlijk goed praten.
Houd er rekening mee dat de peuter veel meer begrijpt, dan dat hij onder woorden kan brengen. Dit kan hem frustreren.

Sociaal-emotionele ontwikkeling
  • Peuterpubertijd: ontstaan ik-besef (egocentrisch), driftig en koppig
  • Begin gewetensontwikkeling
  • Leren samen spelen
  • Ontstaan van vriendschappen
  • Veel angst en fantasie
  • Hechting/scheidingsangst

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan ik-besef
  • Hij is diegene die iets doet…..
  • Gaat zichzelf ik noemen
  • Onafhankelijk persoontje met een eigen wil/ kan zelf besluiten nemen
  • Wordt egocentrisch/geen empathie
  • Koppig

Slide 7 - Tekstslide

Egocentrisme
Het egocentrisme van een peuter is het gevolg van de ontdekking van het ‘ik’.
Doordat hij de wereld al meer leert kennen, groeit zijn besef van het eigen ik. Hij krijgt al meer in de gaten dat hij het is die iets doet, dat hij los functioneert van zijn ouders. Het raakt zo vol van zichzelf, dat je gerust kan spreken van een explosie van egocentrisme. In zijn denken en voelen is er geen ruimte voor anderen. Hij kan op verstandelijk niveau nog niet bevatten dat er andere mensen zijn met hun eigen gevoelens en behoeften.
 
(Een kind heeft dus simpelweg geen ruimte voor andermans gevoelens, daarom komen opmerkingen als ‘zou jij het lief vinden als een ander kindje zo tegen jou deed’, of ‘als ik jou aan je haar trek doet het toch ook pijn’ niet aan. Zolang een 3-jarige het verdriet of de pijn niet zelf voelt, is het voor hem moeilijk te accepteren dat die toch bestaat, bij een ander)
 
Verschil egoïsme en egocentrisme: een egoïst denkt alleen aan zichzelf, terwijl hij gezien zijn leeftijd en mogelijkheden anders zou kunnen. Het egocentrisme van de peuter heeft te maken met onvermogen, het lukt de peuter niet om zich in te leven in de ander.

Peuters zitten in de pre-operationele als we kijken naar de cognitieve ontwikkeling volgens de 4 fasen van Jean Piaget.
Welke zin hoor niet bij de pre-operationele fase?
A
Ze ontdekken de wereld door middel van hun zintuigen
B
Deze fase wordt gekenmerkt door egocentrisme.
C
imitatie speelt een belangrijke rol.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een peuter heeft nog geen ik-besef
waar
niet waar

Slide 9 - Poll



niet waar: de peuter krijg langzamerhand zijn ik-besef. Bijvoorbeeld: Hij merkt dat hij diegene is die morst. 
De koppigheidsfase van de peuter noemen we ook wel de 'peuterpuberteit'
waar
nietwaar

Slide 10 - Poll

hij schopt en slaat, weet zich vaak nog geen raad met zijn emoties. Wordt boos als het hem niet lukt, snapt niet waarom iets niet lukt.  Als begeleider van de peuter is het belangrijk om rustig te blijven. 
Koppigheid bij een peuter is een teken dat hij onveilig gehecht is
waar
niet waar

Slide 11 - Poll

koppigheid is een teken van veilige hechting. Hij durft koppig te zijn tegen zijn opvoeders, omdat hij niet bang is de liefde van zijn ouders te verliezen wanneer hij hen boos maakt. Hij vertrouwd erop dat hij altijd kan terugvallen
Het geweten van een peuter ontwikkelt zich in deze fase; dit betekent dat hij het verschil weet tussen goed en slecht
waar
niet waar

Slide 12 - Poll



waar: peuter weet vaak alleen nog niet de reden en experimenteert hiermee. 
De peuterfase wordt ook wel de anale fase genoemd
waar
niet waar

Slide 13 - Poll

waar: 
Lust is in deze fase gekoppeld aan het zindelijk worden. De peuter moet leren zijn ontlasting op te houden en op gezette tijden gaan. Dat levert onlustgevoelens op, bijvoorbeeld angst voor de wc, maar ook lustgevoelens, zoals het laten gaan van de ontlasting
- In de peutertijd ontdekken kinderen het verschil tussen een jongen en een meisje. Ze bekijken en onderzoeken het lichaam van zichzelf en de ander. Ze stellen ook al vaak vragen waar ze vandaan komen. 
Peuters spelen solitair en parallel met leeftijdsgenootjes
waar
niet waar

Slide 14 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

De kleuter

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij al over de kleuter?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

doelen van thema 'de kleuter'
* Aan het einde van de les kunnen studenten lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele aspecten van de kleuter herkennen en benoemen
* Aan het einde van de les benoemen studenten wat een kleuter tv-programma bij kan dragen aan de lichamelijke, cognitieve en/of sociale ontwikkeling.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij nog van je kleutertijd?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De kleuter (4 tot 6 jaar)
  • Minder egocentrisch dan de peuter.
  • Speelt graag samen met anderen.
  • De onderlinge verschillen op deze leeftijd zijn groot (lezen, schrijven, motoriek etc.)

Slide 19 - Tekstslide

De kleuter is duidelijk een ander kind aan het worden dan de peuter. Kleuter is minder egocentrisch, begint in deze ontwikkeling steeds meer te spelen met andere kinderen. Het schoolse leren is nog niet zo besteed aan de kleuter, dan komt in de fase van het jonge kind. De onderlinge verschillen zijn groot. Zo heeft het ene kind interesse om woorden te lezen en een ander kind totaal nog niet.

Belangrijke mijlpaal voor de kleuter
  • Wie weet er een belangrijke mijlpaal voor de kleuter? 
  • Wanneer ben je leerplichtig?
  • Waarom is dit een belangrijke mijlpaal op sociaal-emotioneel gebied? 

Slide 20 - Tekstslide

Kleuters worden uitgenodigd om naar school te gaan als ze 4 zijn. Ze zijn dan nog niet leerplichtig, dit is vanaf 5 jaar. Ze zijn peuter af!
Voorbeelden wat de kleuter sociaal-emotioneel gaat leren:
Leren samenspelen met andere kinderen.
Op de beurt wachten.
Vriendjes maken.

Lichamelijke ontwikkeling
-Fijne motoriek: links of rechtshandig
-Wordt gespierder, het mollige verdwijnt en de kleuter neemt in gewicht en lengte evenredig toe. Kleuter kan nieuwe en complexere bewegingspatronen aanleren, gaat vaak op een sport of zwemles.
-Aandacht naar geslachtsdelen van zichzelf en anderen.

Slide 21 - Tekstslide

Vooral lengtegroei en spiergroei
Grove motoriek: kind valt bijvoorbeeld steeds minder vaak. Gooien, vangen en schoppen tegen een bal gaat bijvoorbeeld ook steeds beter.
Fijne motoriek: veters strikken, een potlood vastpakken en een gedetailleerde tekening maken (zoontje mocht dit doen, tekende een navel en een penis erbij in het schoolrapport-wie ben ik tekening) Rond 5 jaar is de handvoorkeur duidelijk
Geslachtsdelen: kinderen kijken naar zichzelf en anderen. Stellen hierover vragen. Herkennen jongen en meisje. Belangrijk om hier als ouder over in gesprek te gaan, zodat dit angst en onzekerheden weghaald.

Cognitieve ontwikkeling
Pre-operationeel stadium/fase
  • Kleuter denkt net als peuter nog egocentrisch, kan zich nog niet verplaatsen in een ander.
  • Dit egocentrisme verdwijnt op den duur in de kleutertijd en maakt plaats voor sociaal gedrag.
  • Fantasie en werkelijkheid lopen nog door elkaar.
  • Hij ziet nog geen samenhang, nog geen verband tussen oorzaak en gevolg. 

Slide 22 - Tekstslide

Rond de 5 a 6 jaar worden ze steeds socialer en verdwijnt op den duur het egocentrisch denken. Ze leren dat ze met fijn spel ze ze bijvoorbeeld niet iets moeten afpakken, maar het eerst kunnen vragen. Ze worden dus socialer naar elkaar toen.
Fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar heen. Ze gebruiken veel fantasiespel om om te gaan met hun eigen emoties. In denken van de kleuter is alles mogelijk waardoor hij wel eens jokt. Dit doet hij om een onmogelijke wens toch te vervullen, om zichzelf gerust te stellen of om een oplossing te vinden voor een vraag.
Roel: nou, mijn vader kan dat wel tillen hoor, die is hartstikke sterk
Joep: mijn vader is nog veel sterker
Roel: oh ja, mijn vader zit op vechten en wint van iedereen
Joep: Wedden dat mijn vader wint van de jouwe!
Geen samenhang, nog geen verband tussen oorzaak en gevolg: Bijvoorbeeld een glas vullen met water en een groot glas vullen met evenveel water. Ze denken dat in het grote glas meer zit.

Cognitief denken
Intuïtief denken
De kleuter kan bijv. sorteren op kleur, grootte en vorm, maar nog niet vertellen waarom hij dat doet. 

Slide 23 - Tekstslide

Intuïtief denken: bijvoorbeeld gele en rode vormpjes en een gele en rode doos. De kleuter zal wel de gele vormpjes in de gele doos doen en de rode vormpjes in de rode doos. Als je vraagt waarom doe je dat? Dan kunnen ze je nog niet uitleggen waarom ze dat doen. Gaat dus op intuïtief iets ‘goed’ doen.

Zoek op:
Wat weet jij over de taalontwikkeling van een kleuter?

Slide 24 - Open vraag

Taalontwikkeling: differentiatiefase: 2-5 jr Leert de basisregels van taal woordenschat wordt groter. De zinnen ingewikkelder. Begint interesse te krijgen in schrijven en lezen. Rond het 5e levensjaar verdwijnt de kinderlijke articulatie en spreekt de kleuter de zinnen min of meer normaal uit.
Begin kleutertijd 1500 woorden, einde kleutertijd 2500 woorden.

Zoek op:
Wat weet jij over schoolrijpheid van de kleuter?

Slide 25 - Open vraag

Schoolrijpheid: Schoolrijp betekend dat de kleuter moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
Zindelijk zijn
Zich kunnen aanpassen aan andere kinderen en kunnen samen werken
Zich redelijk goed kunnen concentreren
Enige tijd zonder ouders kunnen
Door middel van taal kunnen communiceren
Zijn ze dit niet, dan eerst verder ontwikkelen. Vanaf 5 leerplichtig, dus dan gelden deze voorwaarden niet.

Anderen nadoen om er bij te willen horen
ontdekken en onderzoeken hoe alles werkt
proberen grip te krijgen op gevoelens. Gedrag zie je veel in de eerste weken van school.
angsten de baas te worden, oplossingen te bedenken voor problemen, zichzelf gerust te stelllen. 
imitatie
exploratiedrang
agressief gedrag
fantasie inzetten als hulpmiddel

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sociaal-emotioneel 
  • Plaatsvervangende opvoeders
  • Imitatie en identificatie
  • Fantasie inzetten als hulpmiddel
  • Ontstaan van vriendschappen
  • Agressief gedrag
  • Enorme exploratiedrang
  • Rollenspel, doe alsof-, associatief spel

Slide 27 - Tekstslide

-Plaatsvervangende opvoeders: personen naast ouders met wie de kleuter een gezags- en vertrouwensrelatie krijgt. Juf, meester, begeleider BSO. Het egocentrisme verdwijnt langzaam. De kleuter is in staat een ander te helpen. Een kleuter vindt het bijvoorbeeld heel leuk om het hulpje van de juf te zijn op school. Of klusjes te doen voor hun moeder.
-Imitatie: Doet anderen na om erbij te willen horen. -Identificatie: Hij doet niet alleen anderen na, maar probeert deze hele persoon te zijn. Identificatiefiguren kunnen voor de jongen de vader en voor een meisje de moeder zijn.
-Fantasie inzetten als hulpmiddel: De kleuter probeer met fantasie angsten de baas te worden, oplossingen te bedenken voor problemen en zichzelf gerust te stellen of vervelende ervaringen te verwerken. Bijvoorbeeld: kleuter is bang, dan kan hij spelen dat hij een grote sterke beer is en dan hoeft hij niet meer bang te zijn voor dat enge monster in de hoek van zijn kamer.
- Ontstaan vriendschappen: vanaf de kleuterklas ontstaan deze meestal al. Ze gaan na schooltijd speelafspraakjes maken en komen op elkaars kinderfeestjes. 
-Agressief gedrag: Daarmee probeert hij grip te krijgen op zijn gevoelens. Dit zie je bijvoorbeeld in de eerste weken van school. Er komt ontzettend veel af op de kinderen.
- Exploratiedrang: ze zijn aan het ontdekken en onderzoeken hoe alles werkt. Exploratiedrang is groot!
- rollenspel: bijvoorbeeld doktertje spelen, ze leren een bepaalde rol aan te nemen. Er komt veel fantasie bij kijken.
Doe-alsof: weten dat het niet echt is, bijvoorbeeld: ik ben een grote tijger! Iedereen is bang voor mij! Ze weten hierbij al wel heel goed dat ze niet echt een tijger zijn.
-Associatief spel: Verbanden kunnen leggen tussen dingen die niet met elkaar te maken hebben. Je weet dat na het één het andere komt. Het kind gaat een patroon herkennen. Bijvoorbeeld: in de kleuterklas krijgen ze één voor één een knuffel mee naar huis waar ze voor moeten zorgen een weekend. Het kind zorgt er voor dat de knuffel wordt aangekleed, eten krijgt, wordt gewassen, verhaaltje lezen. Op deze manier leren ze dat er een bepaald patroon zit in de dag.

Kijkopdracht
Jullie gaan in tweetallen een kijkopdracht maken. 
Beantwoord de volgende twee vragen over het volgende filmfragment:
  • Wat zie je in het filmfragment?
  • Waarom wordt dit met kleuters gedaan? Wat leren zij ervan?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Educatie
  • Zoek en beschrijf 5 tv programma’s die aansluiten op de ontwikkeling van kleuters.
  • Beschrijf per programma specifiek welke ontwikkeling specifiek wordt gestimuleerd?
(denk aan de drie aspecten welke we behandeld hebben)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Kleuter
  • Handvoorkeur
  • Differentiatiefase
  • Intuïtief denken
  • Schoolrijpheid
  • Leerplichtig
  • Identificatie
  • Identificatiefiguur
  • Fantasiespel
  • Rollenspel
  • Doen-alsof-spel
  • Geweten
  • Identiteit
  • Fallische fase

Huiswerk: begrippen van de kleuter opzoeken, uitschrijven en meenemen naar de volgende les.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef een korte omschrijving over wat je bewaard van deze les?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies