KlasNL A1 les 5

Keukenprins

KlasNL les 5
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Keukenprins

KlasNL les 5

Slide 1 - Tekstslide

Welke groente ken je?

Slide 2 - Woordweb

Wat voor fruit ken je?

Slide 3 - Woordweb

Wat is lekker en ongezond ;)

Slide 4 - Woordweb

Keukenprins
Wat is een keukenprins?
Wie is een keukenprins in de klas? Wat kook je dan?
Maak met samen (met 2):  
- bladzijde 133 tot en met 136 oefening 4, 5 en 6



Slide 5 - Tekstslide

Op de laptop
Maak spellingoefenen.nl woordjes les 5  
wachtwoord: Curio2b
Login bij Coutinho.nl | wachtwoord: isk-2b11
Ga naar: je naam rechts bovenin
Ga naar: online producten en activeren
Ga naar: online studiemateriaal 
Maak: les 5 woorden

Slide 6 - Tekstslide

Lekker en niet lekker
lekker vinden:             Ik vind ijs lekker. Ik vind groente niet lekker.
houden van:                Hij houdt van chips. Ik houd niet van water.
heerlijk vinden:          Wij vinden muntthee heerlijk.
dol zijn op:                    Zij is dol op soep.
graag eten/drinken: Ik eet graag brood. Ik drink graag koffie.

Luister naar de juf (oefening 14 bladzijde 142), 
maak oefening 15 tot en met 19, bladzijde 142 tot en met 145

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling werkwoorden
Zijn                                                   Hebben

Ik ben                                              Ik heb
Jij/je bent                                      Jij/ Je hebt
Hij/Zij/Ze is                                    Hij/Zij/Ze  heeft   
U bent                                              U heeft
Wij/Jullie/Zij/Ze zijn                    Wij/Jullie/Zij/Ze hebben       

Slide 8 - Tekstslide

Meervoud

Slide 9 - Tekstslide

Woorden met 2 medeklinkers 
Woorden met 2 medeklinkers op het einde, krijgen -en
De docent -  Twee docenten
De cursist - Tien cursisten
Het woordTwintig woorden
De punt - Twee punten

Slide 10 - Tekstslide

 oe-ui-eu-ei-ie-ij- ou- au
Woorden met tweeklank + medeklinker: + en

De stoel - Drie stoelen
De tuin - Twee tuinen
De zoen - Drie zoenen

Maak oefening A

Slide 11 - Tekstslide

Woorden met a, e, o, u, i 
Woorden met korte klank a, e, o, u, i in meervoud 2 medeklinkers. 
Kijk goed:
De zin (i = korte klank) Drie zinnen
De klas (a = korte klank) Vier klassen
De juf (u = korte klank) Twee juffen
Het bos  (o = korte klank) De bossen


Slide 12 - Tekstslide

Woorden met aa, ee, oo, uu
Woorden met lange klank aa, ee, oo, uu en 1 medeklinker worden in het meervoud a, e, o, u. Je hoort wél lange klank.

Het raam (aa = lang) - De ramen
Het been (ee = lang) - De benen
Het brood (oo = lang) - De broden
De muur (uu = lang) - De muren        Maak oefening B

Slide 13 - Tekstslide

Na e, -el, -em, -en, -er, –ie: –s
Na e, - el, -em, -er en –ie komt in het in het meervoud –s. 
Het kopje (kort) - De kopjes (meisje – meisjes)
De tafel - De tafels
De bezem - De bezems
De jongen -  De jongens
De letter - De letters
De vakantie - De vakanties         Maak oefening G


Slide 14 - Tekstslide

F->V en S->Z
Let op:
De brief – twee brieven
De golf – twee golven
De roos – twee rozen
Het huis – twee huizen
De f wordt in het meervoud een v.
De s wordt in het meervoud een z.     Maak oefening H, I en J


Slide 15 - Tekstslide

Na –a, -i, -o, -u en –y: 's
Na –a, -i, -o, -u en –y op het einde is het meervoud ‘s (komma S).
De opa (lang) - De opa’s
De taxi - De taxi’s
De auto - De auto’s
De paraplu - De paraplu’s
De baby - De baby’s


Slide 16 - Tekstslide

Wat is goed?
A
drie kloken
B
drie kloks
C
drie klokken
D
drie kloke

Slide 17 - Quizvraag

Wat is goed?
A
twee krante
B
twee krants
C
twee krantten
D
twee kranten

Slide 18 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Ik lust wel twee ijsjes.
B
Ik lust wel twee ijsje.
C
Ik lust wel twee ijsjen.
D
Ik lust wel twee ijssjes.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed?
A
5 paprikas
B
5 paprikaas
C
5 paprika
D
5 paprika's

Slide 20 - Quizvraag


A
boodschapen doen
B
boodschap doen
C
boodschappen doen
D
boodschaps doen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Een hond loopt op 4 pooten.
B
Een hond loopt op 4 poot.
C
Een hond loopt op 4 poten.
D
Een hond loopt op 4 pootten.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Ik heb 2 benen.
B
Ik heb 2 bene.
C
Ik heb 2 beenen.
D
Ik heb 2 been.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Dat zijn 2 lieve babies.
B
Dat zijn 2 lieve baby's.
C
Dat zijn 2 lieve babys.
D
Dat zijn 2 lieve babie.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Op isk zijn veel juffen.
B
Op isk zijn veel jufs.
C
Op isk zijn veel jufen.
D
Op isk zijn veel juf.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Ik hou van paard.
B
Ik hou van paarde.
C
Ik hou van paards.
D
Ik hou van paarden.

Slide 26 - Quizvraag

Maak in je blauwe boek
Bladzijde 147 oefening 20, 21 en 22

Slide 27 - Tekstslide

Vandaag en morgen
Weet je het nog? 
eergisteren
gisteren
vandaag
morgen
overmorgen

Slide 28 - Tekstslide

les 5

Slide 29 - Tekstslide

Samen luisteren
oefening 7 tot en met 11 bladzijde 137-140
Bladzijde 151 
oefening 25 e-ee-ie
oefening 26 i-r
oefening 27 waar ligt het accent?
oefening 28 tel de woorden
oefening 29 zeg de zinnen na
oefening 37 bladzijde 156 

Slide 30 - Tekstslide

les 5

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Ik houd van ijsjes.
Ik bak ook graag taarten.
Ik houd helemaal niet van broccoli 
Ik drink graag een glaasje wijn.
 
Eet jij vaak in een restaurant?
Ik vind het eten in een restaurant lekker.
Ik sta ook graag in de keuken.
Taarten en koekjes bakken vind ik leuk

Ik ga eten kopen voor vandaag.
Ik ga lekker koken.
Ik kook pasta met kip en ananas.
Dan eet ik vanavond erg lekker.

 
Vandaag is het maandag.
We hebben weer les.
De volgende les is op woensdag.
Dan is docent Nicoline er weer.


Slide 34 - Tekstslide

Ik vind een boterham met kaas lekker.
Ik ben dol op ijsjes.
Ik eet ook graag kip met rijst en ananas.
Ik kan lekkere soep koken.


 
Zij houdt niet van thee.
IJs vindt ze wel erg lekker
Ze is dol op taarten
Ze drinkt ook graag koffie.



Ik wil graag een paprika kopen
Twee paprika’s kosten één euro.
Dat is goedkoop. Dan wil ik er wel twee.
Ik wil een rode en een gele.



 
Gisteren heb ik veel eten gekookt.
Vandaag eet ik lekkere soep.
Morgen ga ik pasta eten met kip.
Overmorgen is het eten weer op.




Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide