Plantage Janslust en Rotterdam

Plantage Janslust
Slavernij toen en Rotterdam nu
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Plantage Janslust
Slavernij toen en Rotterdam nu

Slide 1 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Deze slide is bedoeld als een Introductie op het onderwerp en biedt de mogelijkheid de voorkennis van de leerlingen te activeren.
2. Bespreek met de leerlingen
Deze les belicht aan de hand van originele archiefstukken de relatie tussen Rotterdam en de plantage Janslust in Suriname. Deze les eindigt met de vraag wat vandaag de dag zichtbaar is (en moet zijn) van het koloniaal verleden van Rotterdam.
3. Taalgebruik
In deze les komt 18e eeuws racistisch taalgebruik voor, omdat gebruik gemaakt wordt van historische archiefstukken. Het 'n-woord' werd bijvoorbeeld gebruikt om naar zwarte mensen, Afrikanen te verwijzen.
Het is koloniaal en racistisch taalgebruik en wordt daarom tegenwoordig als kwetsend ervaren.
Meer informatie over taalgebruik:
http://www.tropenmuseum.nl/nl/over-het-tropenmuseum/words-matter-publicatie
www.slavernijenjij.nl/de-erfenis-nu/het-n-woord/
4. Achtergrondinformatie
Deze aquarel uit circa 1860 is een voorstelling van de plantage Nieuw Clarenbeek. Het geeft een idealistisch beeld van de plantage, een beeld dat bij aandeelhouders van plantages aan de muur hing. Welk perspectief heeft de maker van de bron? Hoe anders zou het schilderij eruit zien als het door een slaafgemaakte gemaakt was?
https://resolver.kb.nl/resolve?urn=urn:gvn:KIT03:1138-14
Leerdoelen
Je leert:
  • Op welke manier Rotterdam en Rotterdammers betrokken waren bij slavernij in Suriname
  • Waarom het koloniaal verleden van Rotterdam een gedeeld verleden is van iedereen in Rotterdam

Slide 2 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Deze slide is bedoeld als een Introductie op het onderwerp en toont de leerdoelen van de les.
2. Bespreek met de leerlingen
De leerdoelen van de les: 
- Je leert op welke manier Rotterdam en Rotterdammers betrokken waren bij slavernij in Suriname
- Je leert waarom het koloniaal verleden van Rotterdam een gedeeld verleden is van iedereen in Rotterdam
Kenmerkende Aspecten
  • Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
  • Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme


 

Slide 3 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Deze slide is bedoeld als een Introductie op het onderwerp en toont de kenmerkende Aspecten (KA) behorende bij deze les.
2. Bespreek met de leerlingen
Voorkennis ophalen. Weten ze wat deze KA inhouden? Kennen leerlingen de begrippen handelscontacten, handelskapitalisme, wereldeconomie en plantagekolonie?

Bekend - Benieuwd (- Bewaard)
- Wat weet je al?
- Wat wil jij leren?
- Welk gevoel roept dit onderwerp bij je op?

Slide 4 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Voorkennis ophalen en nieuwsgierigheid prikkelen. 
2. Opdracht voor leerlingen:
Bekend-benieuwd-bewaard
Didactische suggestie: op de manier van denken-delen-uitwisselen.

Denken (2 min.): Leerling schrijft voor zichzelf in stilte op wat hij of zij al weet van dit onderwerp (bekend) én wat hij of zij graag zou willen leren (benieuwd).
Delen (3 min.): De leerling overlegt met zijn of haar buurman en wisselt bovengenoemde informatie uit. Schrijft eventueel nog wat bij benieuwd.

Uitwisselen (3 min): denken en delen wordt zichtbaar gemaakt op slide 5. Voorkennis wordt zichtbaar en vragen / nieuwsgierigheid geprikkeld en in kaart gebracht.

Helemaal aan het einde van de les volgt bewaard (slide...): wat neemt een leerling mee van deze les. Voldoet het aan zijn verwachtingen, welke onderdelen van 'benieuwd' zijn besproken en met welke vragen blijft hij zitten.
Slavernij & Rotterdam

Slide 5 - Woordweb

1. Doel van deze slide:
Uitwisselen (3 min): denken en delen (slide 4) wordt zichtbaar gemaakt. Voorkennis wordt zichtbaar en vragen / nieuwsgierigheid geprikkeld en in kaart gebracht.
2. Bespreek met leerlingen:
- Dit is het in kaart brengen van kennis. Je kunt een uitgesproken mening hebben over dit onderwerp, maar dit gaat over feitelijke kennis. Probeer, als je een duidelijke mening hebt, die te filteren om tot de feiten te komen.
- Dit geldt ook voor emoties. Gebruik emotie als motivator om op zoek te gaan naar feiten. 
- Maak een statement over een veilig leerklimaat. Een gevoelige geschiedenis wordt door iedereen anders ervaren (standplaatsgebondenheid!). Iemands verhaal doet er toe. Uitpraten, emoties een plek geven en terug cirkelen naar feitenkennis is belangrijk.
3. Didactische aanwijzingen
- bespreek de uitkomsten in een kringgesprek. De opstelling in een cirkel maakt een vertrouwd en veilig gesprek mogelijk. 
- vraag leerlingen elkaars antwoorden uit te leggen. Dit vereist inlevingsvermogen en stimuleert het goed naar elkaar luisteren.
- doe het voor: begin bij jezelf en je eigen emoties en ideeën over dit onderwerp. Wat doen deze gesprekken met jou, en hoe wil je dit onderwerp samen met leerlingen verder uitdiepen?
- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis.
Rotterdammers nu

Slide 6 - Tekstslide

1. Doel van deze slide:
Wat hebben de achtergronden van deze Rotterdammers te maken met het koloniaal verleden van de stad?
2. Bespreek met de leerlingen:
Rotterdam anno nu is veelkleurig. Een aantal van de etnische groepen hebben een directe link met het Nederlandse / Rotterdamse koloniale verleden. Andere etnische groepen hebben een indirect verband. Maar wat vast staat: alle Rotterdammers hebben een gedeeld koloniaal verleden.
3. Didactische aanpak:
- bespreek deze slide zelf
- laat een leerling deze statistiek aan elkaar uitleggen
- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis.
4. Extra:
- laat leerlingen in kaart brengen welke etnische achtergronden de leerlingen in de klas hebben, en hoe die verschillen van deze statistiek. Hoe 'gemiddeld' is de klas? 
- bespreek met leerlingen wat iemands etnische achtergrond zegt over diens blik op de geschiedenis. Sta eventueel stil bij familieverhalen over het koloniaal verleden. 

Factorijen en kolonies
Marokkaanse Piraten
Nederlandse zeelieden waren bang voor de Barbarijse zeerovers, de officiële naam voor de Marokkaanse piraten. Handelswaar werd door de piraten opgeeist en zeelieden werden tot slaaf gemaakt. Soms werkten de Barbarijse zeerovers samen met de Nederlanders tegen gezamenlijke vijanden zoals de Engelsen of de Spanjaarden.
Een van de meest gevreesde piraten was Moerad Raïs de jongere. Hij was geboren als Jan Janszoon van Haarlem, maar had zich bekeerd en bij de Marokkaanse piraten aangesloten: daarmee kon hij veel geld verdienen. 
Kaapverdiaans tussenstation
In de koloniale tijd waren de Kaapverdische eilanden een tussenstation voor Portugese slavenschepen die op weg waren van Afrika naar Zuid-Amerika. 
Kaapverdianen die vandaag de dag in Rotterdam wonen, zijn daar vanaf de jaren 1950 naartoe gemigreerd. Ze werkten op Nederlandse schepen en probeerden de dienstplicht in het Portugese leger te ontlopen, omdat ze geen koloniale oorlogen in Afrika wilden voeren. 
Turkse Tussenhandel
Nederland en Turkije handelen al vanaf de late middeleeuwen met elkaar. Voor hun koloniale economie haalden Nederlanders allerlei producten uit Anatolië, die ze bijvoorbeeld weer gebruikten op VOC- WIC en particuliere handelsschepen om te verruilen tegen handelswaar of tot slaaf gemaakte Afrikanen. 
De afbeelding is een schilderij met het uitzicht vanaf het Nederlandse consulaat met uitzicht over de Bosporus in Constantinopel, nu Istanboel. De stad was zo belangrijk voor Nederland dat ze er een ambassade hadden!
Antilliaanse Transitohandel
Veel van de Antiliaanse eilanden (Saba, St. Eustatius, St. Maarten, Aruba, Curacao en Bonaire) werden gebruikt als transitohaven: doorvoerhaven. Tot slaaf gemaakte Afrikanen en tropische landbouwproducten als suiker en koffie werden hier aangebracht en weer doorgevoerd naar een volgende handelspartner. 
Toch waren er ook plantages op deze eilanden waar tot slaaf gemaakten tewerk gesteld werden om plantageproducten te verbouwen. Plantage Knip op Curacao bijvoorbeeld; een plantage waar slaafgemaakten in 1793 in opstand kwamen onder leiding van Tula!
Indische ruilmiddelen
Vanuit Batavia (vandaag de dag Jakarta, hoofdstad van Indonesië), werden allerlei specerijen, snuisterijen en tropische landbouwproducten naar Nederland aangevoerd. Bijvoorbeeld naar Delfshaven. Deze snuisterijen zoals parels en kralen werden in Nederland overgebracht naar schepen die de Atlantische driehoeksvaart voeren. In Afrika werden deze spullen dan weer gebruikt als ruilmiddel gebruikt voor het inkopen van tot slaaf gemaakte Afrikanen.
Inter-Aziatische handel
De VOC handelde binnen Azië ook heel veel. Ze voeren met hun schepen van Japan tot India en Sri-Lanka. Op hun reizen waren ze op zoek naar de goedkoopste specerijen, maar ook handelden ze in mensen. Als uitvoering van een straf, of als bijverdienste voor de handelaar. Daarnaast onderwierpen ze hele bevolkingsgroepen die op een zo goedkoop mogelijke manier plantageproducten moesten produceren. We noemen dit handelskapitalisme.
De Kaapkolonie
De VOC had een handelspost gesticht in wat vandaag de dag Zuid-Afrika is. Kaap de Goede Hoop, of de Kaapkolonie. Deze verversingspost voor de schepen op weg van of naar Nederlands-Indië groeide uit tot een vestigingskolonie. Ook hier werden plantages gesticht en lokale bevolking tot slaaf gemaakt. Ook voerden de VOC schepen tot slaaf gemaakten Aziaten aan om op de Zuid-Afrikaanse plantages te werk te stellen. Deze slaafgemaakte Aziaten werden vanuit alle windstreken van Azië aangevoerd, van Indonesië tot India.
'Slavenkust'
De zeventiende- en achttiende eeuwse bijnaam van dit gedeelte van Afrika was 'Slavenkust'. Nederlanders, Engelsen, Fransen, Portugezen en Brazilianen voeren langs de kust van Afrika om daar handel te drijven met lokale Afrikaanse vorsten. De Europeanen brachten allerlei luxeproducten zoals stoffen, wapens en sterkedrank aan die ze ruilden tegen tot slaaf gemaakte Afrikanen. Deze slaafgemaakten waren geroofd, slaafgeboren, krijgsgevangenen of criminelen die door hun overheersers aan de Europeanen werden verkocht. Ze kwamen uit de meest uiteenlopende Afrikaanse gebieden, spraken allemaal een andere taal en kenden elkaars gewoonten en gebruiken niet, sommigen waren bijvoorbeeld Islamitisch, anderen hadden een natuurgodsdienst. 
De oversteek naar Zuid-Amerika duurde meestal zo'n drie maanden.
'De Wilde Kust'
In de vruchtbare gebieden in het Noorden van Zuid-Amerika aan de oevers van rivieren werden door de Nederlanders plantagekolonies gesticht. Essequibo, Demarara, Berbice (Nu Guiana) en Suriname waren kolonies die als doel hadden zo veel mogelijk winst te maken door het verbouwen van tropische landbouwproducten. Dat waren Suiker, koffie, cacao, katoen en tabak. Op deze plantages werden tot slaaf gemaakte Afrikanen tewerk gesteld, om op een zo goedkoop mogelijke manier zo veel mogelijk winst te behalen. 
Nieuw Nederland
Rotterdam wordt wel eens 'Manhattan aan de Maas' genoemd, vanwege de vergelijking met de skyline van New York. Gek genoeg was New York tot 1667 van Nederland, toen heette het Nieuw Amsterdam en was het onderdeel van de kolonie Nieuw Nederland. Nederland ruilde de natte en koude Noord-Amerikaanse kolonie met de Engelsen voor de tropische plantagekolonie Suriname: toen een hele lucratieve deal (een deal waar je rijk mee werd). 
Recife: Nederlands Brazilië
Het meest noordelijke puntje van Brazilië was voor een deel van de zevetiende eeuw van Nederland. Johan Maurits van Nassau Siegen heeft hier een systeem van plantages en slavernij ingevoerd. Brazilië was Nederlands eerste plantagekolonie. Toen Nederland deze kolonie verloor aan de Portugezen zijn ze op zoek gegaan naar een nieuwe plek waar ze de lucratieve plantageproducten konden verbouwen. In 1667 vonden ze die plek in Suriname.
Boven de kaart wordt de suikeroogst afgebeeld. Wat zie je? Wat valt je op? Wat doet dat met je?
Deshima
Nederland was het enige land dat mocht handelen met Japan. Dat gebeurde wel onder streng toezicht van de Japanse autoriteiten. De Nederlanders mochten het kunstmatige eilandje Deshima niet verlaten. Het enige contact dat de Nederlanders met de Japanse cultuur hadden verliep via de Japanse concubines, de geisha's. Handelaren kwamen heel Azië doorgereisd en hadden vaak persoonlijke bedienden die tot slaaf gemaakt waren. Herken je al deze mensen op de prent?

Slide 7 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Leer meer over de plekken waar Nederland (en Rotterfdam) handelscontacten en koloniale relaties onderhielden. Deze plekken op de kaart zijn gekozen op basis van de bevolking naar migratieachtergrond van Rotterdam anno 2020. Het laat zien wat de band met het koloniale verleden is voor ieder van die groepen.

2. Bespreek met leerlingen
- Welke verhalen zitten verborgen in deze kaart?
- In welk verhaal zijn zij het meest geïnteresseerd? 
- Wat zegt dat over hun eigen standplaatsgebondenheid?

3. Didactische aanwijzing
- Laat leerlingen in duo's het kaartje verkennen.
- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis.
Hoer Helena Kreek
De Hoer Helena Kreek heette officieel de Orlijnskreek. Aan deze kreek (klein riviertje) aan de zuidzijde van de Commewijnerivier werden vanaf 1730 plantages aangelegd. Op de meeste daarvan werd suiker en koffie verbouwd. Ook plantage Janslust lag aan deze kreek. De eigenaar van Janslust had nog een plantage hier; Blockenbosch. 
Vrijheidsstrijders
Hier op de kaart zie je een 'weglopersdorp': gevluchtte slaafgemaakten die een eigen dorp hadden gevormd in de jungle. Deze zogenaamde marrons vochtten verschillende guerillaoorlogen tegen de kolonisten. In 1764 sloten ze vrede en mochten de marrons vrij blijven leven in de jungle. Deze kaart is gemaakt door een Nederlander in de tijd van oorlog. Dat zie je bijvoorbeeld aan het dorpje dat in de fik staat, de Nederlanders die aan het winnen zijn en het feit dat de marrons 'weglopers' worden genoemd. 
Pracht, Praal en Politiek in Paramaribo
Suriname werd bestuurd vanuit de Sociëteit van Suriname in Amsterdam, maar de dagelijkse beslissingen werden genomen door het Gouvernement in Paramaribo. Fort Zelandia was het hoofdkwartier van het gouvernement. Hier werd vergaderd, rechtgesproken en straffen uitgevoerd. 
Planters woonden vaak niet op hun plantages, maar in de stad. Ze lieten de meest prachtige houten huizen bouwen. Vaak van geleend geld van geldschieters uit Nederland. Ook Rotterdammers hebben hun geld uitgeleend aan planters in Paramaribo. 
Als slaafgemaakten werden vrijverklaard (gemanumitteerd), gingen ze vaak ook in Paramaribo wonen. Ze konden de dure huizen vaak niet betalen en woonden op de nattere armere grond. Een vrije zwarte vrouw die wel mee kon doen aan de pracht en praal was Elisabeth Samson. Haar huis is nogsteeds te bezichtigen in Paramaribo.
Plantagekolonie Suriname. Welke plekken hadden een connectie met Rotterdam?
Maasstroom
De eigenaar van Maasstroom was de Duitser Mattheus Sigismund Pallak. Hij had een lening afgesloten met het Rotterdamse handelshuis Wed. A. Hamilton & .Meyners. Na Pallaks overlijden werd de plantage van de Rotterdamse handelaren. Daarom zijn er veel sporen van deze plantage in de Rotterdamse archieven.
In 1768 breekt op deze plantage een kleine opstand uit. Slaafgemaakten weigeren te werken en getaxeerd te worden. Een deel van de slaafgemaakten, 33, wisten weg te vluchten. Een man en een vrouw werden tijdens de vlucht doodgeschoten door de Nederlandse soldaten die inmiddels waren gearriveerd. Van de gevluchtte slaafgemaakten is een aantal weer teruggekeerd. Zij werden gestraft.
La Prosperité
In het Sranantongo, de taal van de slaafgemaakten, werd de plantage Polaki genoemd. Deze plantage werd ook gefinancierd door Rotterdammers via handelshuis Hamilton&Meyners. Het was geen koffie- of suikerplantage zoals de meeste andere plantages, maar een houtgrond. Dat betekent dat slaafgemaakten bomen moesten kappen om daar bruikbare stukken hout van te maken die gebruikt konden worden voor de bouw van huizen en meubels en het repareren van schepen. Op de foto uit de 19e eeuw zie je de bewoners van de plantage bij het plantershuis staan.
Mon Bijou
Ook deze koffieplantage, Dipérou in het Sranantongo, werd gefinancierd door Rotterdammers. Het handelshuis van Ferrand Whaley Hudig verstrekte de hypotheek op de plantage. 
In de achttiende eeuw was het financieren van plantages heel populair onder Rotterdammers. In de negentiende eeuw werd het een stuk minder populair. Oorlogen en economische crises zorgden ervoor dat de geldstroom naar Suriname opdroogde. Veel plantages zijn in de loop van de 19e eeuw dan ook verlaten: ze waren niet meer winstgevend. Dat moet een enorme impact hebben gehad op de mensen die hier woonden en werkten of moesten werken. 
Mon Bijou werd ook verlaten, kijk maar naar de foto.
Rotterdam
In de achttiende eeuw was er één plantage genaamd Rotterdam. Deze plantage heette eerst Riddersburg, maar was door zijn Rotterdamse eigenaar van naam veranderd. De eigenaar heette meneer van Kooperen, daarom werd de plantage door de slaafgemaakten in het Sranantongo Van Kopu genoemd. Voor hen was dat veel logischer dan de naam Rotterdam, een stad waar ze nooit geweest waren.
Groot Marseille
Deze plantage was in handen van de Rotterdamse familie de Mey. In het Sranantongo werd de plantage Jakobi genoemd, genoemd naar de eerste eigenaar Marcellus Jacoby. 
Groot Marseille werd in 1736 en 1774 meerdere keren aangevallen door de marrons, de gevluchtte slaven die in de binnenlanden van Suriname leefden. Een aantal slaafgemaakten sloten zich vrijwillig bij de marrons aan, anderen werden gedwongen meegevoerd. In 1774 keerde een aantal vrijwillig ook weer terug naar de plantage. Zij verkozen slavernij boven het harde bestaan in de jungle.

Slide 8 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
We zoomen in op de plantagekolonie Suriname. Op deze slide zijn een aantal plekken in Suriname uitgelicht die een band hadden met Rotterdam in de achttiende eeuw.

2. Bespreek met leerlingen
Van 1667 tot 1975 een Nederlandse kolonie. Tot 1863/1873 (leg uit) gold hier een systeem van slavernij. Ongeveer 80-85% van de bevolking in de kolonie was tot slaaf gemaakt. De vrije bevolking bestond uit:
- vrije zwarte bevolking (gemanumitteerden en vrijgeboren)
- vrije indiaanse bevolking
- vrije marrons 
- vrije witte bevolking; Portugees-joods, Engels, Duits, Frans, Nederlands, etc. 

Rotterdam had directe banden met verschillende plantages: 
- Plantages genaamd Rotterdam,
- Slaafgemaakten met de naam Rotterdam
- Afrikaanse tot slaaf gemaakten die naar Suriname gebracht waren door Rotterdamse slavenhandelaren en/of op Rotterdamse schepen.
- Plantages met Rotterdamse financiers.

Janslust in de Hoer Helena kreek (Orlijnskreek) was een plantage met Rotterdamse financiers.

3. Didactische Aanpak
- Bespreek klassikaal
- Laat leerlingen in duo's het kaartje verkennen.
- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis.
Bron 1

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel, je krijgt de mogelijkheid om iemand te interviewen die slavernij heeft meegemaakt. Welke vragen zou je aan hem of haar stellen? Bedenk ten minste twee vragen.
timer
2:00

Slide 10 - Open vraag

1. Doel van deze slide
Leerlingen bedenken met elkaar een set vragen die ze meenemen 'het archief in'. Ze kunnen de slaafgemaakten niet interviewen, maar ze kunnen wel vragen stellen aan archiefmateriaal. Na de instructie kijken we welke vragen beantwoord zijn en voor welke vragen meer onderzoek nodig is.

2. Bespreek met leerlingen
Stel, je krijgt de mogelijkheid om iemand te interviewen die slavernij heeft meegemaakt. Welke vragen zou je aan hem of haar stellen? Bedenk ten minste drie vragen.

3. Didactische aanpak
- timer: leerlingen moeten impulsief vragen stellen, ze hebben 2 minuten de tijd
- Doe dit in koppels van maximaal 3 leerlingen, liefst duo's. De tijd om te overleggen is kort, dus hoe groter de groepjes, hoe moeilijker. Overleggen is wel goed, het stimuleert het hardop denken.

4. Extra's
- Het interviewen van voormalig tot slaaf gemaakten heeft daadwerkelijk plaatsgevonden in de VS. Het Federal Writers Project 1936-1938, onderdeel van de New Deal politiek, is, naast autobiografische bronnen, een van de rijkste collecties met verhalen van mensen die de slavernij aan den lijve ondervonden hebben.
https://www.loc.gov/collections/slave-narratives-from-the-federal-writers-project-1936-to-1938/about-this-collection/
Tot slaaf gemaakten op Janslust
Wat zie je?
Wat valt je op?
Waarom?
Wat doet dat met je?
Wat zegt dat over jou?



Het woord 'neger' komt in archiefstukken veel voor. Het is een woord dat tot ver in de 20 eeuw werd gebruikt. Het is ouderwets, koloniaal en racistisch taalgebruik, juist omdat het in de koloniale periode gebruikt werd. Het wordt daarom als niet respectvol en kwetsend ervaren.
In de archiefstukken in deze les kom je het dus nog wel tegen. 
Het woord 'slaaf' komt in archiefstukken veel voor. Het is een woord dat tot ver in de 20 eeuw werd gebruikt. Het is ouderwets, koloniaal en racistisch taalgebruik, juist omdat het in de koloniale periode gebruikt werd. Het wordt daarom als niet respectvol en kwetsend ervaren. Liever spreken we nu over 'tot slaaf gemaakten', omdat je daarmee duidelijk maakt dat er sprake was van dwang en mentale onvrijheid.
In de archiefstukken in deze les kom je het dus nog wel tegen. 

Slide 11 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Dit is een slavenlijst uit een taxatierapport van de plantage Janslust. In een taxatierapport werden alle bezittingen van de planter opgesomd en op waarde geschat. Ook de tot slaaf gemaakten waren zijn bezit. Vandaar dat bij ieder taxatierapport een slavenlijst is opgenomen. Doel van deze slide is een globale kennismaking met de bron.

2. Bespreek met leerlingen
Wat zie je?
Wat valt je op?
Wat zeggen de bedragen?
Waarom?
Wat doet dat met je?
Wat zegt dat over jou?

3. Didactische aanwijzingen
- Geef ruimte voor gevoel en emotie. Slaafgemaakten worden in deze bron gereduceerd tot productiemiddelen. Dit kan op verschillende manieren emoties oproepen. Sta stil bij dat gevoel, door leerlingen drie woorden op te laten schrijven die staan voor wat de bron met hen doet.
- Merk je dat de emoties te hoog oplopen? Probeer daar dan met elkaar uit te stappen, bijvoorbeeld door een vertaalslag te maken naar het heden. Waar zou je dit soort bronnen vandaag de dag tegenkomen, en wat is de collectieve reactie daarop? 
- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis.
Tot slaaf gemaakten op Janslust
Klik op ? om meer te leren over de tot slaaf gemaakte mannen van Janslust. Wat leer je over:
- 'beroepen' op de plantage?
- hiërarchie?
- verzet?
- zwarte verhalen in een witte bron?
Corasie, metselaar en tuinier.
Metselaar is een specialisme dat minder vaak voorkwam op plantages. Je zou zeggen dat Corasie in de ogen van de witte beambte die hem op waarde moest schatten veel waard zou moeten zijn. Toch staat er een bedrag van fl.400 achter zijn naam. Dat hij ook tuinier is verklaard waarom: alleen oudere tot slaaf gemaakten waren tuinier. Corasie is dus oud en werkt niet meer onafgebroken als metselaar. Omdat niets doen voor de planter geen optie was, moest Corasie zijn oude dag in de tuin spenderen.
Goliath, officier.
Een officier of basja was de leider van de tot slaaf gemaakten. Hij werkte samen met de 'bakrabasja', de opzichter die in dienst was van de plantage. De tot slaaf gemaakte officier moest dus zowel de planter als de slaafgemaakten vertegenwoordigen.
Geluk, 'timmerneger'
Op bijna alle plantages waren timmerlieden te vinden. Vaak moesten ze dit vak al jong leren. Ze timmerden onder andere huizen, meubels en machines in elkaar. 
Deze bron is geschreven door een witte beambte. Hij heeft het woord 'timmerneger' gebruikt om het verschil aan te duiden tussen de vrije witte timmerman in Paramaribo en de onvrije zwarte Geluk.
Aan het bedrag kun je zien dat Geluk veel waard is; timmermannen waren onmisbaar (en letterlijk veel waard) op de plantage in de ogen van de witte beambte.
February, kuiper.
Een Kuiper maakt kuipjes; tonnen. In deze tonnen werden de gedroogde koffiebonen vervoerd, van Janslust via Paramaribo naar Rotterdam. Slaafgemaakten moesten het kuipen op jonge leeftijd leren. Ook deze specialisatie is veel waard in de ogen van de witte beambte, kijk maar naar het bedrag dat achter de naam van February staat.
Papillon, looswachter en 'dresneger'.
Als looswachter was Papillon verantwoordelijk over de sluizen. De Surinaamse plantages waren aangelegd als Nederlandse polders. De looswachter moest de sluizen beheren. 
Papillon was ook dresser, medicijnman. Hij moest de zieken en oudere slaafgemaakten verplegen. Dresser komt van dressi, Sranangtongo voor verzorgen. 

Andries, 'timmerneger'
Op bijna alle plantages waren timmerlieden te vinden. Vaak moesten ze dit vak al jong leren. Ze timmerden onder andere huizen, meubels en machines in elkaar.
Deze bron is geschreven door een witte beambte. Hij heeft het woord 'timmerneger' gebruikt om het verschil aan te duiden tussen de vrije witte timmerman in Paramaribo en de onvrije zwarte Andries.
Aan het bedrag kun je zien dat Andries veel waard is; timmermannen waren onmisbaar (en letterlijk veel waard) op de plantage in de ogen van de witte beambte.
Quacoe, kuiper
Een Kuiper maakt kuipjes; tonnen. In deze tonnen werden de gedroogde koffiebonen vervoerd, van Janslust via Paramaribo naar Rotterdam. Slaafgemaakten moesten het kuipen op jonge leeftijd leren. Ook deze specialisatie is veel waard in de ogen van de witte beambte, kijk maar naar het bedrag dat achter de naam van Quacoe staat.
Quadrille, Delver
Delven was een van de zwaarste vormen van arbeid op een koffieplantage. De plantages in Suriname waren aangelegd als een Nederlands polderlandschap. De delvers moesten ervoor zorgen dat alle kanaaltjes en sluizen toegankelijk bleven voor water, zodat de plantage niet zou overstromen. Het was zeer zwaar werk, het leegscheppen (diggen) van slootjes (trensen), in de brandende zon, of tijdens regentijd.
Lieutenant, dito (delver).
Dito staat voor idemdito; hetzelfde. Lieutenant was ook een delver. Delven was een van de zwaarste vormen van arbeid op een koffieplantage. De plantages in Suriname waren aangelegd als een Nederlands polderlandschap. De delvers moesten ervoor zorgen dat alle kanaaltjes en sluizen toegankelijk bleven voor water, zodat de plantage niet zou overstromen. Het was zeer zwaar werk, het leegscheppen (diggen) van slootjes (trensen), in de brandende zon, of tijdens regentijd.
Reijnier, dito (delver)
Dito staat voor idemdito; hetzelfde. Reijnier was ook een delver. Delven was een van de zwaarste vormen van arbeid op een koffieplantage. De plantages in Suriname waren aangelegd als een Nederlands polderlandschap. De delvers moesten ervoor zorgen dat alle kanaaltjes en sluizen toegankelijk bleven voor water, zodat de plantage niet zou overstromen. Het was zeer zwaar werk, het leegscheppen (diggen) van slootjes (trensen), in de brandende zon, of tijdens regentijd.
Dikkie, dito (delver)
Dito staat voor idemdito; hetzelfde. Dikkie was ook een delver. 
Dikkies naam is, net als dat van de andere slaafgemaakten, hem gegeven door de planter of de opzichter. Hij heeft deze naam nooit zelf mogen kiezen. Waarschijnlijk werd hij door zijn lotgenoten anders genoemd, bij zijn eigen naam. De namen van slaafgemaakten waren soms heel Nederlands, soms Afrikaans, maar vaak ook belachelijke namen. Slavernij was niet alleen zwaar werk, maar iemands gehele identiteit, zelfs zijn naam, werd afgenomen. Daarom spreken we van tot slaaf gemaakt: iemand werd volledig gestript van zijn identiteit en achtergrond.
Crispijn, dito (delver), absent.
Crispijn was delver, maar niet op de plantage aanwezig toen deze slavenlijst werd opgesteld; hij was absent. Crispijn was gevlucht van de plantage, de jungle in, op zoek naar vrijheid. Zolang als dat er slavernij was in Suriname, zo lang waren er slaafgemaakten die streden tegen slavernij.  In de jungle hadden zich gemeenschappen van gevluchtte slaafgemaakten gevormd: de marrons. Zij leefden een heftig bestaan op afgelegen plekken in de oerwouden van Suriname. 
Waarom staat Crispijn nogsteeds op deze lijst? Als gevluchtte slaafgemaakten werden gevonden door de milities van het goevernement, werden ze gestraft en 'teruggegeven' aan de plantage; slaafgemaakten werden immers gezien als het bezit van de planter. 
Damon
Achter damon staat geen specifieke functie. Waarschijnlijk was hij een veldwerker. Dat betekende dat hij onder andere de koffiebomen moest onderhouden, nieuwe akkers moest aanleggen, en de koffiebessen moest plukken. Veldwerk was heel zwaar en veldwerkers stonden onder constante dreiging van de officiers met de zweep. Als ze niet hard genoeg werkten werden ze gestraft. En als ze het wel goed deden? Dan moesten de de volgende dag weer net zo hard doorwerken.
Dit is een deel van de slavenlijsten uit een taxatierapport (waardebepaling) van de plantage Janslust. Omdat de slaafgemaakten werden gezien als bezit van de planter, werden zij ook in deze rapporten meegenomen. De waarde die achter de namen van de slaafgemaakten staat zegt iets over de waarde die de witte opzichter en taxateur gaven aan deze slaafgemaakten. Het zegt niet iets over hoe de slaafgemaakten elkaar waardeerden. 

Slide 12 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Leer meer over de inhoud van de bron en de verhalen van de slaafgemaakten die hier zijn opgetekend.
Uit een witte bron kunnen zwarte verhalen worden gedestileerd.

2. Bespreek met leerlingen
- Welke verhalen zitten verborgen in deze bron?
- Waarom zijn deze verhalen opgeschreven? Wat was het doel van de maker van de bron?
- Laat leerlingen ontdekken wat achter de ? in de bron staat. Welk verhaal doet het meest met ze? Waarom is dat?
Niet iedere slaafgemaakte liet zich onderwerpen aan het systeem. Achter Crispijn staat 'absent': hij was gevlucht van de plantage en wilde zich gaan aansluiten bij de marrons.

3. Didactische aanwijzingen
- laat leerlingen in duo's werken. Hardop denken maakt leren en denkstappen zichtbaar.
- Als het gesprek moeilijk op gang komt, doe het dan voor. Stel je kwetsbaar op: wat is het verhaal dat jou het meest aangrijpt, waarom? Geef op die manier het voorbeeld.
- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis.
Welke van de interview vragen kun je aan de hand van de bron beantwoorden?

Slide 13 - Open vraag

1. Doel van deze slide
Leerlingen bedenken welk van de 'interviewvragen' kunnen worden beantwoord aan de hand van de bron. 

2. Bespreek met leerlingen
Interviewen is geen mogelijkheid meer. Maar vragen stellen aan bronnen wel. 
- Waarom kunnen deze vragen beantwoord worden?
- Welke vragen blijven onbeantwoord? 
- Wat betekent dat? 
- Hoe zou je achter de antwoorden van de onbeantwoorde vragen kunnen komen?
Op welke onderzoeksvragen geeft deze bron antwoord?

Slide 14 - Open vraag

1. Doel van deze slide
Een van de vaardigheden voor het CE is een onderzoeksvraag bedenken bij een bron. Leerlingen oefenen hiermee. Het sluit ook aan op de vorige 'interview-vraag'-opdracht.

2. Bespreek met leerlingen
Deze bron laat een heel beperkt deel van het koloniale verleden van Rotterdam zien. Maar welke onderzoeksvragen kun je stellen waar deze bron antwoord op geeft?
Bron 2

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel, je krijgt de mogelijkheid om een Rotterdammer te interviewen die slavernij heeft gefinancierd. Welke vragen zou je aan hem of haar stellen? Bedenk ten minste twee vragen.

Slide 16 - Open vraag

1. Doel van deze slide
Leerlingen bedenken met elkaar een set vragen die ze meenemen 'het archief in'. Ze kunnen de 18e eeuwse Rotterdammers niet interviewen, maar ze kunnen wel vragen stellen aan archiefmateriaal. Na de instructie kijken we welke vragen beantwoord zijn en voor welke vragen meer onderzoek nodig is.

2. Bespreek met Leerlingen
Stel, je krijgt de mogelijkheid om iemand te interviewen die slavernij heeft gefinancierd. Welke vragen zou je aan hem of haar stellen? Bedenk ten minste drie vragen.
Rotterdammers en Janslust
De eigenaar van Janslust had een lening afgesloten bij een Rotterdamse bankier. De bankier, meneer Hudig, heeft geld verzameld van Rotterdamse beleggers en dat geld beleend aan de eigenaar van Janslust. Hier zie je welke  Rotterdammers aandeelhouders waren van de plantage Janslust.
Ferrand Whaley Hudig was de eigenaar van een bedrijf dat handelde met allerlei gebieden. Hij wilde meer geld verdienen en besloot plantagefondsen en leningen uit te schrijven. Hudig heeft hier veel geld mee verdiend, hij kon zich een paar mooie pakhuizen, een mooie pruik en een plezierjacht veroorloven. 

Slide 17 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Janslust was direct verbonden aan de stad Rotterdam en aan vele Rotterdammers. Deze slide geeft inzicht in de band tussen Janslust en Rotterdam.

2. Bespreek met leerlingen
De eigenaar van Janslust had een lening afgesloten bij een Rotterdamse Bankier.
Deze meneer Hudig heeft geld verzameld van Rotterdammers en dat geld als lening gegeven aan de eigenaar van Janslust. Hier zie je welke Rotterdammers geld hebben geleend aan Janslust.

- Welke namen lees je?
Mees: voorloper van Mees Pierson, nu de investeerdersbank van ABN-AMRO. 
Hudig: voorloper van huidig havenbedrijf Hudig.
Baelde: familie van Hudig.
Joshua van der Aa.
Broers Hoppesteijn
Weduwe Dobben 
Namen die je vandaag de dag nog steeds hoort en ziet in (de haven van) Rotterdam. Wat moet je daarmee doen? Wat verwacht je van deze bedrijven?

Aandeelhouder; wat is de verantwoordelijkheid van een aandeelhouder? Burgerschap. Wat als je aandelen shell hebt, ben je dan verantwoordelijk voor global warming? Of is dat juist de manier om het tegen te gaan? 
Rotterdammers en Janslust
  • In hoeverre zijn deze Rotterdammers slaveneigenaren?
  • In hoeverre waren zij betrokken bij trans-Atlantische slavenhandel en slavernij?
  • Wat is het verschil tussen de bedragen op dit archiefstuk en die op de slavenlijst (slide 12)?
De bedragen die je hier ziet zijn de hoeveelheden geld die de Rotterdammers hebben ingelegd in het fonds van de plantage Janslust. In totaal bedroeg het fonds fl. 150.000. 
Mees en Zonen
De firma Mees en Zonen zou je vandaag de dag een handelsbank kunnen noemen. Ze verzekerden, handelden en deden investeringen voor zichzelf en voor anderen. Op die manier steunden ze ook de ondernemingen van hun stadsgenoten die in koloniale producten handelden. De investeerdersbank is vandaag de dag nog bekend als MeesPierson, de investeringsbank van de ABN-AMRO.
G.D. Denick
Gerard Daniël Denick was burgemeester en lid van de vroedschap. Hier staat dus zwart op wit geschreven dat een Rotterdams bestuurder financieel verbonden was aan een plantage in Suriname. Denick was niet de eerste en ook niet de laatste bestuurder die betrokken was bij het in stand houden van het systeem van slavernij. 
Samuel Hoppesteijn was een belegger. Dat betekende dat hij zijn geld investeerde in verschillende fondsen, om het op die manier meer waard te laten worden. Hij deed dat vaak samen met zijn nbroer Johan. Samuel en Johan hebben in meerdere plantageleningen bij verschillende handelshuizen geïnvesteerd. Zij kenden fondsdirecteur Hudig persoonlijk.
Michiel Baelde
Deze man was de stiefvader van Ferrand Whaley Hudig, de directeur van de lening. Baelde was een vermogend man, hij stond zijn stiefzoon financieel bij in zijn onderneming. Zelf was hij 'makelaar', handelaar en investeerder. Hij investeerde onderandere in het bedrijf van Coopstad en Rochussen, de op één na grootste slavenhandelaren van Nederland in de 18e eeuw. Dit portret is van de vader van Michiel Baelde, die dezelfde naam droeg. 
Abraham Erbervelt
Erbervelt was suikerraffinadeur en handelaar. Dat betekent dat hij de ruwe suiker uit de kolonie inkocht, verwerkte tot eetbare suiker en doorverkocht. Door een 'stukje plantage' te kopen via de plantagelening hoopte Erbervelt aan meer suiker te komen. Ook was hij een goede vriend van de fondsdirecteur Hudig. Erbervelt woonde op de dure Hoogstraat, daar stond ook zijn suikerraffinaderij. Hij trouwde met Cornelia Ploos van Amstel, een Amsterdamse
regentendochter. Dat gold in de 18e eeuw als scoren! Hij overleed in 1777 op tachtigjarige leeftijd in Rotterdam, alwaar hij werd
begraven in de Laurenskerk. 

Gerard Ellinckhuijsen
Ellinckhuijsen verdiende zijn geld met het afsluiten van verzekeringen, onder andere voor slavenrijzen. Hij was er dus bij gebaat dat het systeem van slavernij bleef bestaan. Zou hij daarom ook hebben geinvesteerd in de plantage Janslust?
Margaretha Polt, weduwe J. de Swaan
Meer dan 30% van de personen die investeerden in de plantages was vrouw. Vaak waren het weduwen. Zij investeerden zelf, of dat gebeurden door hun voogd of vermogensbeheerder. Zo ook in het geval van Margaretha: "Huijbert van der Burg ‘voor mijzelve’ en voor Margaretha Polt, weduwe J. de Swaan". 

Slide 18 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Janslust was direct verbonden aan de stad Rotterdam en aan vele Rotterdammers. De verhalen in deze slide verklaren een aantal van de motieven van Rotterdammers om te investeren in plantage Janslust. 

2. Bespreek met leerlingen
- Wat leer je over de verhalen van de financiers?
- Welke motieven hadden de financiers om te investeren in (Surinaamse) plantages? 
- Wat was de band tussen deze financiers en plantage Janslust?
- In hoeverre zijn deze financiers eigenaar van Janslust en dus verantwoordelijk en betrokken bij Trans-Atlantische slavenhandel en slavernij?

Mees: voorloper van Mees Pierson
Hudig: voorloper van Hudig
Baelde: familie
Joshua van der Aa
Broers Hoppesteijn
Weduwe Dobben 
Namen die je vandaag de dag nog steeds hoort en ziet in (de haven van) Rotterdam. Wat moet je daarmee doen? Wat verwacht je van deze bedrijven?

3. Didactische aanpak
- Laat leerlingen in duo's op onderzoek uitgaan in deze slide. Laat ze aantekeningen maken over waar ze zich over verwonderen. Je kunt dit doen op de manier van denken-delen-uitwisselen, zodat een leerling eerst zijn eigen gedachten op een rijtje kan zetten, en er vervolgens over kan praten met een klasgenoot. 

- Laat leerlingen constant een lijstje bijhouden met vragen die bij ze oppoppen. Dat voorkomt dat de les uitloopt doordat er veel vragen vanuit de klas komen, maar biedt wel de mogelijkheid aan leerlingen om gehoord te worden, wat belangrijk is bij het bespreken van een gevoelige geschiedenis. 
Stadsdriehoek
Rotterdam was opgedeeld in twee delen, het gedeelte met alle havens en pakhuizen (waterstad genoemd) en het gedeelte waar de fabriekjes en woonhuizen stonden. De werkstad en de waterstad. De Erasmusbrug en de Willemsbrug waren er nog niet. Maar kun je de Laurenskerk vinden? De Blaak? De Coolsingel? De Leuvenhaven? 
Delfshaven
Delft was een VOC bolwerk, maar had geen eigen zeehaven. Dat was Delfshaven, een overslaghaven. Via de Schie werden de koloniale produten naar Delft vervoerd. Duizenden scheepslieden, havenarbeiders en handelaren hadden hier werk. Vandaag de dag ligt Delfshaven in Rotterdam, maar tot en met de negentiende eeuw was dit dus Delfts grondgebied. De producten die hier werden aangevoerd kwamen veelal van de VOC uit Azie. Ook de VOC deed aan slavenhandel en slavernij. Op de afbeelding zie je het VOC magazijn zoals dat in Delfshaven stond. Het torentje is er niet meer, maar het gebouw staat er nog steeds.
Dit is Rotterdam in de 18e eeuw. Wie deden er mee in de koloniale economie?
Haringvliet
Haringvliet
Toen de eerste lening voor Janslust werd afgesloten had meneer Hudig aan het Haringvliet zijn pakhuis staan. Veel van de mensen die investeerden in de plantageleningen van Hudig hadden ook hun pakhuis aan het Haringvliet. Zij waren vermogend, kenden elkaar, en waren in veel gevallen zelfs familie van elkaar. Het Haringvliet is daarom heel nauw verbonden aan de koloniale geschiedenis van de stad!
Hoogstraat
De Blaak was in de achttiende eeuw een hele grote haven. Hij grensde, net als nu, aan de Hoogstraat. Dat was ook in de achttiende eeuw al een 'winkelstraat', je kon er koffie, thee, suiker en chocolade kopen bij de verwerkers van deze koloniale producten. Alle mensen die deze producten verkochten waren betrokken bij de koloniale economie. 
In de afbeelding zie je een suikerraffinaderij. Wat valt je op?
Coolsingel
Het stadhuis dat we vandaag de dag zien op de Coolsingel herinnert op allerlei manieren aan de koloniale geschiedenis. Duik eens in de beeldengroep op de gevel, veel van de beelden slaan op de link met de voormalig kolonies en de handel van Rotterdam in de 17e, 18e en 19e eeuw. 
Boompjes
De Boompjes was het kloppend hart van het koloniale Rotterdam. Hier stonden de kantoren van de VOC en de WIC, rijke Rotterdammers liepen hier af en aan en vonden het leuk om in de avonden over de kades te flaneren. De panden van de VOC en de WIC werden gebruikt voor vergaderingen en de opslag van koloniale handelswaar en wapens. 
Oude Haven
Dit is een foto van het Pakhuis van de familie Hudig. Hier werd na 1796 de koffie van Janslust opgeslagen om dorverkocht te worden. Dit pand werd bijna honderd jaar later gesloopt voor het Witte Huis, dat vandaag de dag nog steeds in de Oude Haven prijkt.
In de Oude Haven was het een komen en gaan van schepen die koloniale producten aanvoerden. Zakkendragers, handelaren, scheepslieden, verzekeraars, notarissen, touwslagers, bakkers en slagers; iedereen in de stad die deze schepen bevoorradden of de producten verkochten waren actief in de koloniale economie.
Buitenplaatsen, Parklaan
Dijkzigt, Schoonoord, Weltevreden, Maaslust, Ons Genoegen, Nooitgedacht, Theebussen, zijn allemaal namen van landgoederen en buitenplaatsen. Dat zijn mooie huizen van rijke Rotterdamse families op een flink stuk grond vlak buiten de stad. Deze buitenplaatsen konden gebouwd worden met het geld dat verdiend was in de koloniale handel. De families Van Rijckevorsel, Mees en Hudig hadden bijvoorbeeld allemaal zo'n mooie buitenplaats om de drukte van de stad te ontvluchten. Doen de namen van deze buitenplaatsen je ook niet denken aan de namen van plantages?

Slide 19 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Zichtbaar maken welke plekken in Rotterdam een hoofdrol speelden in het koloniale verleden van de stad, toegepast op de financiers van Janslust.

2. Bespreek met leerlingen
- Herkennen zij het Rotterdam van nu in het Rotterdam van toen?
- Op welke manier kan Rotterdam haar koloniale verleden beter terug laten komen in het stratenpatroon en is dat nuttig? 
- Welk verband leggen leerlingen met de geschiedenis van de plantage Janslust in Suriname?

Slide 20 - Kaart

Herken je het Rotterdam van rond 1770? Wat is daarvan nog steeds zichtbaar in het stratenpatroon?


Welke van de interview vragen kun je aan de hand van de bron beantwoorden?

Slide 21 - Open vraag

Stel, je krijgt de mogelijkheid om iemand te interviewen die slavernij heeft meegemaakt. Welke vragen zou je aan hem of haar stellen? Bedenk ten minste drie vragen.

Leerlingen bedenken met elkaar een set vragen die ze meenemen 'het archief in'. Ze kunnen de slaafgemaakten niet interviewen, maar ze kunnen wel vragen stellen aan archiefmateriaal. Na de instructie kijken we welke vragen beantwoord zijn en voor welke vragen meer onderzoek nodig is.
Op welke onderzoeksvragen geeft deze bron antwoord?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bron 1: Slaafgemaakte mannen op Janslust
Bron 2: Geldschieters in Rotterdam

Slide 23 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Hier zie je nogmaals de twee belangrijkste bronnen. De volgende slide vraagt van de leerlingen om als een historicus deze twee bronnen te vergelijken. Daarom worden ze hier naast elkaar gezet.

2. Bespreek met leerlingen
Laat ze hun gedachten over deze beide bronnen op een rijtje zetten. 



Verhaal van Janslust
Verhaal van Rotterdam
Wat is vandaag de dag nog zichtbaar van dit koloniale verleden van Rotterdam?
  • Letterlijk zichtbaar
  • Economisch
  • Cultureel
  • Politiek

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Bekend-benieuwd)-Bewaard
- Wat heb je geleerd?
- Met welke vragen zit je nog?
Kun je de leerdoelen beantwoorden?

Slide 25 - Tekstslide

1. Doel van deze slide
Afsluiten van de les. 

2. Opdracht voor leerlingen
Bekend-benieuwd-bewaard
Deze slide bouwt voort op de eerste opdracht van deze les. 

Didactische suggestie: op de manier van denken-delen-uitwisselen.
Denken (1 min.): Leerling schrijft voor zichzelf in stilte op wat hij of zij bewaart van deze les.
Delen (2 min.): De leerling overlegt met zijn of haar buurman en wisselt bovengenoemde informatie uit. 
Uitwisselen (3 min): denken en delen wordt zichtbaar gemaakt op slide 27. Wat nemen leerlingen mee van deze les? En met welke vragen blijft hij of zij zitten?
Janslust & Rotterdam

Slide 26 - Woordweb

1. Doel van deze slide
Zichtbaar maken wat leerlingen geleerd hebben. Zichtbaar maken met welke vragen leerlingen blijven zitten.

2. Opdracht voor leerlingen
Vul in wat je bewaart van deze les. Als je nog vragen hebt noteer die dan ook.
Verder lezen?
Of luister naar de podcast "De plantage van onze voorouders"

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verder klikken?
https://www.instagram.com/rasioneel/


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Link

Deze slide heeft geen instructies