klas 1 H22 en herhaling 20-21

klas 1 - 17 ja
Goedemorgen! Vandaag gaan we het volgende doen:
  • lezen
  • Even herhalen: persoonsvorm - onderwerp - soorten ww.- werkwoordelijk gezegde
  • instructie lijdend voorwerp
  • oefenen met de opdrachten uit het boek
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

klas 1 - 17 ja
Goedemorgen! Vandaag gaan we het volgende doen:
  • lezen
  • Even herhalen: persoonsvorm - onderwerp - soorten ww.- werkwoordelijk gezegde
  • instructie lijdend voorwerp
  • oefenen met de opdrachten uit het boek

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen - grammatica

Slide 2 - Tekstslide

H22 - lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

aan de slag
maak opdracht 1 en 2 op blz. 91

Slide 8 - Tekstslide

klas 1 - 20 januari
lezen
huiswerk nakijken
even herhalen H20, H21
instructie lijdend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 14 - Quizvraag

Waar of niet waar:
Het onderwerp van een zin moet altijd een persoon zijn.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het correcte werkwoordelijk gezegde bij deze zin:

Vorige week heb ik vijf kilometer gewandeld.
A
Heb
B
Heb gewandeld
C
Heb ik gewandeld
D
Vorige week

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel weken zit jij al op school?

Wat is het onderwerp van deze zin?
A
School
B
Weken
C
Jij
D
Al op school

Slide 17 - Quizvraag

Mijn beste vrienden wonen aan de andere kant van de stad.
Wat is het onderwerp?
A
Beste vrienden
B
De stad
C
Mijn beste vrienden
D
De andere kant van de stad

Slide 18 - Quizvraag

Zet de zin in de verleden tijd zodat de persoonsvorm verandert:
Ik ben echt helemaal klaar met grammatica.

Slide 19 - Open vraag

Verander de zin van enkelvoud naar meervoud:
Door de looproutes in de school kom ik altijd te laat voor de geschiedenisles.

Slide 20 - Open vraag

De vleesetende bekerplant kan in zijn onderste bekers 30 gram vlees verteren. Wat is juist?
A
kan = zww verteren = hww
B
kan = hww verteren = zww

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het zelfstandige werkwoord in deze zin: Het glasblazen is ooit uitgevonden door de Syriërs.
A
is
B
ooit
C
uitgevonden
D
door

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Bruno laat zijn hond uit.
A
Bruno
B
laat
C
zijn hond
D
uit

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?Waarom geeft zij hem een dropje?
A
geeft
B
zij
C
geeft een dropje
D
er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 26 - Quizvraag

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gekost
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 27 - Quizvraag

H22 meewerkend voorwerp

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de onderstaande zin?

Ik geef de flessen aan het kindje.
A
Ik
B
Geen meewerkend voorwerp
C
de flessen
D
aan het kindje

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

De gemaakte opgaven gaf hij aan de docent.
A
De gemaakte opgaven
B
hij
C
aan de docent
D
geen meewerkend voorwerp

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Wie van jullie heeft die nieuwe film
nog niet bekeken?
A
Wie van jullie
B
die nieuwe film
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 37 - Quizvraag

Aan de slag!
maak opdracht 4, 5, 6 en 7 op blz. 92 en 93

Slide 38 - Tekstslide

antwoorden opdracht 4
 a de gasten
b aan honden en katten in het asiel
c de politie
d aan een voormalige sponsor
e hun patiënten
f aan de staatssecretaris in de Tweede Kamer
g mij
h aan Heerde
i aan nietsvermoedende klanten op Marktplaats
j aan goede doelen

Slide 39 - Tekstslide

antwoorden opdracht 5a -e
a pv: geeft o: Het publiek in de AFAS Live wg: geeft lv: een daverend applaus mv: André Hazes jr.

b pv: stuurde o: Hillary Clinton wg: stuurde lv: een e-mail mv: Angela Merkel

c pv: belooft o: de nieuwe eigenaar van het restaurant wg: belooft lv: een contractverlenging 
mv: de werknemers

d pv: zal o: zoiets stoms wg: zal gebeuren lv: - mv: mij

e pv: heeft o: de schrijver Ottolenghi wg: heeft geschreven lv: een aantal succesvolle mv: -
culinaire boeken.

Slide 40 - Tekstslide

antwoorden 5 t/m j
f pv: zit o: een vlek wg: zit lv: - mv: -

g pv: weigeren o: de autoriteiten wg: weigeren lv: toegang tot het land mv: de vluchtelingen

h pv: werd o: een groot gala wg: werd georganiseerd lv: - mv: voor de examenkandidaten

i pv: doneer o: ik wg: doneer lv: geld mv: aan Amnesty International

j pv: volg o: je wg: volg lv: een dieet mv: -

Slide 41 - Tekstslide

antwoord opdracht 6
In het Nederlands kun je het meewerkend voorwerp herkennen doordat de woorden ‘aan’ of
‘voor’ voor het meewerkend voorwerp staan, of doordat je ze er bij kunt denken. 
Zo kun je bijvoorbeeld de zin krijgen ‘De jongen belooft aan het meisje gouden bergen’ en de zin ‘Het meisje belooft aan de jongen gouden bergen.’ In de eerste zin is ‘het meisje’ dus het meewerkend voorwerp en in de tweede zin is dat ‘de jongen’. In het Engels herken je het meewerkend voorwerp doordat woordje ‘to’ eraan voorafgaat. 

Slide 42 - Tekstslide

antwoord vraag 7
a Het meewerkend voorwerp is hier ‘jezelf’.

b Dit is bijzonder omdat ‘jezelf’ terugverwijst naar het onderwerp ‘je’. Het meewerkend voorwerp is dus dezelfde persoon als het onderwerp. 

Slide 43 - Tekstslide

fictie
boeken lezen - Leesdok
Kies een boek uit dat je de komende periode wilt gaan lezen.

Slide 44 - Tekstslide

huiswerk
oefen de grammatica met de drillsters (nog  niet iedereen heeft dit gedaan)
volgende week ........ toets grammatica H19 t/m H22

Slide 45 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin
De leerlingen van klas 1MHD hebben van meneer De Vries een groot compliment gekregen.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 46 - Open vraag

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 47 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 48 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Elin | vertelt | een verhaal.


Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.


lijdend voorwerp = een verhaal

voorbeeld 3
ow
wwgez

Slide 49 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 50 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 51 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij heeft haar fiets uit de schuur gepakt.

Slide 52 - Open vraag

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 53 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Fred doet peper op zijn gebakken ei.

Slide 54 - Open vraag