1. Waarom daalt het aantal nieuwbouwwoningen ondanks dat er een tekort aan woningen is?
in 2023 werden die veel minder vergunningen afgegeven (o.a. door een overbelast stroomnetwerk)
2. Wat zijn corporatiewoningen?
woningen voor de sociale huur (= ook een vorm van nivellering!)
3. Met hoeveel procent is het aandeel corporatiewoningen sinds 2023 gestegen?
het aandeel corporatiewoningen is gestegen van 20% naar 30%, het aandeel corporatiewoningen is dus met 50% gestegen
timer
2:00
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling vorige les (nivelleren)
Primaire inkomen (loon, pacht, huur, rente en winst)
+ Sociale uitkeringen en toeslagen (huur, zorg en kinderopvang)
- Belastingen en sociale premies (progressief)
= Secondaire inkomen (netto besteedbaar inkomen)
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht 4.5 en 4.6
Slide 4 - Tekstslide
62. De progressie in de inkomensheffing maakt de secundaire inkomensverdeling gelijker dan de primaire.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quizvraag
63. Twee beweringen over de Lorenzcurve. I. De inkomens worden van laag naar hoog gerangschikt. II. De hoogte van de inkomens kun je uit de Lorenzcurve aflezen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en
II is fout
C
I is fout en
II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 6 - Quizvraag
65. Twee beweringen over de inkomensverdeling. I. Als van 10 personen met een verschillend inkomen iedereen een vast bedrag moet betalen is er sprake van denivellering. II. Als van 10 personen met een verschillend inkomen iedereen een even hoog % van het inkomen moet betalen is er sprake van nivellering. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en
II is fout
C
I is fout en
II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 7 - Quizvraag
68. Twee beweringen over de Lorenzcurve. I. De Lorenzcurve geeft een beeld van de rechtvaardigheid van de inkomensverdeling. II. Hoe gelijker de inkomensverdeling na belastingbetaling, hoe dichter bij de diagonaal. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en
II is fout
C
I is fout en
II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 8 - Quizvraag
70. Twee beweringen over inkomensverschillen. I. Door nivellering wordt het draagkrachtbeginsel toegepast. II. Door denivellering worden de inkomensverschillen groter.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en
II is fout
C
I is fout en
II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 9 - Quizvraag
71. Het kabinet heeft besloten de vakantietoeslag voor ambtenaren te verhogen van 7,5% naar 7,75%.
Welk gevolg heeft deze maatregel voor de inkomensverdeling tussen de ambtenaren?
A
De maatregel werkt nivellerend.
B
De maatregel werkt denivellerend.
C
De maatregel heeft geen invloed op de inkomensverdeling van de ambtenaren.
Slide 10 - Quizvraag
73. In een voormalige Sovjetrepubliek bleek dat de eerste 25% van de mensen 6,5% van het nationaal inkomen genoegen moest nemen, dat de tweede 25% van de mensen 12,3% kreeg, en dat de derde 25%-groep 19,4% verdiende.
Hoeveel % van het nationaal inkomen ontving de best verdienende helft van de mensen?
A
18,8%
B
38,2%
C
61,8%
D
81,2%
Slide 11 - Quizvraag
Leerdoelen H5. Het huishouden
Ik kan de 9 begrippen op pagina 50 omschrijven (zie ook LWEO).
Ik kan woonlasten afwegen bij koop of huur.
Ik kan de consumentenprijsindex (CPI) berekenen.
Ik kan het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen.
Ik kan een reële verandering berekenen bij gegeven nominale verandering en inflatiepercentage.
Bereken tussen december 2020 en 2022 de nominale en reële stijging (en inflatie) in %:
nominaal = 105 → 125
= (N-O)/O x 100 = (125-105)/105 x 100 = 19%
reëel = 105 → 110
= (N-O)/O x 100 = (110-105)/105 x 100 = 4,8%
inflatie = 19% - 4,8% = 14,2%
timer
3:00
Slide 17 - Tekstslide
Inflatie
Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil
een huishouden kan met hetzelfde inkomen minder kopen wanneer de prijzen van producten stijgen
hoeveel ik kan kopen met mijn inkomen noemen we koopkracht
Slide 18 - Tekstslide
Indexcijfers
Een indexcijfer is een verhoudingsgetal waarmee de grootte van een bepaald verschijnsel wordt uitgedrukt ten opzichte van datzelfde verschijnsel in een andere periode.
elk examen bevat sommen met indexcijfers!
indexcijfer basisjaar = 100
indexcijfer boven de 100 -> procentuele stijging ten opzichte van het basisjaar
indexcijfer onder de 100 -> procentuele daling ten opzichte van het basisjaar
De ConsumentenPrijsIndex (CPI) is een maatstaf voor inflatie en geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Deze wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS.) Het is een samengesteld gewogen gemiddelde (van producten met wegingsfactoren) van een groot aantal gezinnen.
hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
tijd: tot 1 minuut voor einde les
uitkomst: zo ver mogelijk
klaar: ga verder met de zelftest hoofdstuk 5
Slide 25 - Tekstslide
Eco-afspraken
ik ben stil als de docent, of een andere leerling, aan het woord is
als ik iets wil vragen of zeggen in de klas, steek ik mijn vinger op
als ik zelfstandig werk, heb ik alleen fluisterend overleg met mijn buurman/vrouw (en niet met mijn achter buurman/vrouw)
Slide 26 - Tekstslide
Week 40 (vanaf 29 september)
Hoofdstuk 5. Het huishouden
herhaling vorige les (CPI)
quizje (CPI)
weektaak: opdracht 5.1 t/m 5.11
Slide 27 - Tekstslide
Terugblik (indexcijfers)
Een indexcijfer is een verhoudingsgetal waarmee de grootte van een bepaald verschijnsel wordt uitgedrukt ten opzichte van datzelfde verschijnsel in een andere periode.
elk examen bevat sommen met indexcijfers!
indexcijfer basisjaar = 100
indexcijfer boven de 100 -> procentuele stijging ten opzichte van het basisjaar
indexcijfer onder de 100 -> procentuele daling ten opzichte van het basisjaar
De ConsumentenPrijsIndex (CPI) is een maatstaf voor inflatie en geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Deze wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS.) Het is een samengesteld gewogen gemiddelde (van producten met wegingsfactoren) van een groot aantal gezinnen.