V5 Th 1 Regeling BS 1.6 Spieren en Validiteit

Spieren en beweging
thema 1 BS6
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Spieren en beweging
thema 1 BS6

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen 1.5.2
Neurotransmitters, EPSP, IPSP en Summatie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door de instroom van welk ion worden de blaasjes met neurotransmitter naar de synapsspleet gebracht?
A
Acetylcholine
B
Ca²⁺
C
K⁺
D
Na⁺

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van calcium in het zenuwstelsel
A
Het zorgt voor afbraak neurotransmitter in spleet
B
Het zorgt voor een depolarisatie van het neuron
C
Het leidt tot versmelting van blaasjes met neurotransmitter
D
Het zorgt voor hyperpolarisatie van het neuron

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het type ionkanaal dat opengaat is afhankelijk van de neurotransmitter die wordt afgegeven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Exciterende neurotransmitter

Stap 1a: Impuls komt aan bij de synaps (presynaptisch membraan)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exciterende neurotransmitter-> EPSP
Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk minder negatief

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhiberende neurotransmitter
Stap 5: K+ poorten openen (K+ naar buiten!), dus hyperpolarisatie!
X
X

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhiberende neurotransmitter-> IPSP
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk  negatiever

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EPSP + IPSP = summatie
Elk neuron heeft contact met meerdere andere neuronen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



De hoeveelheid neurotransmitter die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht is niet constant.

Waarvan is de hoeveelheid transmitter afhankelijk?
A
van de frequentie waarmee impulsen aankomen
B
van de herkomst van de aankomende impulsen
C
van de sterkte van de aankomende impulsen
D
van de sterkte van de actiepotentiaal van de zenuwcel vóór de synaps

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Cholinesterase
Na een wedstrijd hardlopen over honderd meter liggen sommige sprinters een tijdlang uitgeput op de grond.
Een van de mogelijke oorzaken van de vermoeidheid is vermindering van de cholinesterase-activiteit bij de motorische eindplaatjes. Cholinesterase is een enzym dat de neurotransmitter acetylcholine afbreekt tot acetaat en choline. Het acetaat wordt opgenomen door het bloed en de choline wordt opgenomen door de axonuiteinden en daar weer omgezet in acetylcholine.

Wat is het directe gevolg van een vermindering van de cholinesterase-activiteit? 

A
Acetylcholine hoopt zich op in de synapsspleet.
B
De acetylcholineconcentratie in de synapsspleet neemt onvoldoende toe
C
Er wordt minder acetylcholine gesynthetiseerd in het motorisch neuron

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het uiteinde van een motorische zenuwcel (motorisch eindplaatje) geeft de neurotransmitter acethylcholine af, dat voor een reactie van de spiervezel zorgt.
Onder normale omstandigheden verdwijnt het acetylcholine onder andere doordat het wordt omgezet met behulp van het enzym acetylcholinesterase en weer wordt opgenomen door het neuron. Bij de spierziekte myasthenia gravis, een vorm van spierzwakte, is een deel van de acetylcholinereceptoren bezet door antistofmoleculen, waardoor zich onvoldoende acetylcholine kan binden. Bij lijders aan deze ziekte leidt toediening van acetylcholinesterase-remmende stoffen tot vermindering van de spierzwakte. Waardoor verminderen acetylcholinesterase-remmers de spierzwakte?
A
Doordat acetylcholine langer in de synaps aanwezig is, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.
B
Doordat de acetylcholinesterase-remmers de postsynaptische membraan depolariseren, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.
C
Doordat de acetylcholinesterase-remmers de antistofmoleculen losmaken van de acetylcholinereceptoren, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.6 Spieren
  • Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven
  • Je kunt de effecten van training en doping gebruik uitleggen
  • je kunt de uitvoering van een onderzoek en conclusie evalueren

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typen spierweefsel (binas 80E)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Samengevat in tekst
Myosinekoppen gaan binding aan met actine op de volgende manier:
- myosinekop bevat ADP + P , als Ca2+ de bindingsplaats met actine vrijmaakt dan klikt de myosinekop in de bindingsplaats
- als ADP + P vervolgens loslaten knikt de myosinekop, waardoor actine langs het myosine filament schuift
- vervolgens koppelt ATP aan de myosinekop waardoor deze los raakt van de bindingsplaats op het actinefilament
- ATP wordt omgezet in ADP + P en de myosinekop komt weer in de beginstand terecht
Dit principe blijft zich herhalen zolang er Ca2+ aanwezig is

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorming en werking acetylcholine (zie binas 88H)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Lees BS6 en maak opgave 50 t/m 57

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaar en valide  onderzoek ?
Fig.1           Fig.2        Fig.3.      Fig.4 
Het doel van elke meting (kleine zwarte stip) is om op de grote zwarte stip in het midden uit te komen. In figuur 1 zitten de metingen dicht bij elkaar (betrouwbaar) maar het gemiddelde van de stippen ligt niet in de buurt van de grote middelste zwarte stip (niet valide)
Bij figuur 2 zijn de metingen overal (niet betrouwbaar) maar het gemiddelde van de metingen zal wel rond de middelste zwarte stip liggen (valide)
Bij figuur 3 zijn de metingen over de bovenste helft verspreid (niet betrouwbaar) en het gemiddelde van de stippen zal ook niet bij de middelste stip in de buurt komen (niet valide)
In figuur 4 liggen alle metingen bij elkaar (betrouwbaar) en het gemiddelde van de stippen zal ook in de buurt van de middelste stip liggen (valide)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Link

Opgave 24
2022 - III

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengevat Scrbbr.nl
Bij validiteit gaat het om het meten wat je beoogt te meten. Bij betrouwbaarheid daarentegen gaat het om de vraag of je onderzoeksresultaten hetzelfde zouden zijn als je het onderzoek op dezelfde wijze nogmaals uitvoert.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Lees Th 1 Regeling blz 61 en 62 en maak 56 t/m 58 a+ b

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies