4HV - H4 - Zouten: §4.2 - Oplosbaarheid van zouten met herhaling §4.1

H4: ZOUTEN §4.2 (met §4.1)
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H4: ZOUTEN §4.2 (met §4.1)

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent het getal 4 in


WEET JE HET NOG?
VOORKENNIS       (20 s)
A
het ion heeft 4x een lading 3-
B
het ion heeft 4 zuurstofatomen
C
er zijn 4 fosfaat-ionen
D
het ion heeft een negatieve lading van 4

Slide 2 - Quizvraag

welke lading heeft dit
samengestelde ion?
VOORKENNIS      (20 s)
A
3-
B
4-
C
12-
D
3/4 -

Slide 3 - Quizvraag

WEET JE HET NOG?
    (45 s)
nitrietion
acetaation
ammoniumion
hydroxide‑ion
 fosfaation
carbonaation
 CO32-
PO43-
OH-
NH4⁠+
CH3COO-
NO2-

Slide 4 - Sleepvraag

Leerdoelen:
  • Je kunt namen en formules van verschillende ionen herkennen en benoemen
  • Je kunt een verhoudingsformule opstellen
  • Je kunt de juiste naam van een zout opschrijven
  • Je kunt de oplosvergelijkingen van zouten geven
  • Je kunt de indampvergelijkingen van zouten geven
  • Je kunt de reacties van Na2O, K2O, CaO en BaO met water geven

Slide 5 - Tekstslide

timer
0:30
Geleiden altijd stroom
Bevatten alleen metaal atomen
Geleiden nooit stroom
Bevatten alleen niet-metaal atomen
Geleiden stroom in vloeibare fase
Bevatten metaal en niet-metaal atomen

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Tekstslide

Eigenschappen van zouten (macro niveau):
  • geleiden stroom in vloeibare fase of indien opgelost
  • vormt kristallen
  • hoog kook- en smeltpunt

Slide 8 - Tekstslide

Ionen
  • Zouten bestaan altijd uit ionen (zie ook 2.4)
  • Ionen zijn atomen (of een groepje atomen) met een lading. 
      Zie tabel 1, blz. 111 van je boek.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de lading van een magnesium-ion? Gebruik je Binas (40A)

(20 s)
A
+
B
2+
C
-
D
2-

Slide 10 - Quizvraag

Ionbinding
Positieve en negatieve ladingen trekken elkaar aan.




                                       
                                                NaCl (s)

In de formule van een vast zout noteer je geen ladingen

Slide 11 - Tekstslide

Is een ion-binding sterk? (hint: eigenschap macroniveau).

(10 s)
A
ja
B
nee
C
geen idee

Slide 12 - Quizvraag

Ionrooster
De ionen in een zout zijn regelmatig gerangschikt.
Dit noemen we een ionrooster.

Slide 13 - Tekstslide

Samengestelde ionen
Ook groepjes atomen kunnen samen een lading hebben.
Dit noemen we een samengesteld ion.
Deze staan in in Binas 66B en in tabel 1, blz. 111 van je boek.

Slide 14 - Tekstslide

Geef de formule en lading van een sulfaation
(Binas 66B)
(je hoeft geen sub/superscript te gebruiken)

Slide 15 - Open vraag

Meerdere ladingen
Sommige metaalionen kunnen meerdere ladingen hebben.
Wanneer dit het geval is, geef je de in de naam van het ion of zout aan met een Romijns cijfer. Dit zie je in Binas 40A

bijv:  Cu   = koper (I) ion
        Cu 2+ = koper (II) ion

       CuCl    = koper (I)chloride !!

Slide 16 - Tekstslide

Welke ladingen kan een ijzerion hebben? (Binas 40A)

(20 s)
A
1+, 2+
B
2+, 3+
C
1+, 3+
D
2+, 4+

Slide 17 - Quizvraag

Verhoudingsformule
Het geheel van een zout is neutraal.
De formule van een zout geeft (de zo klein mogelijke) verhouding weer waarin de zouten voorkomen.
Zie ook binas 40 A en 66B,  leer ook tabel 1 op blz 111 van je boek.

bijv: natriumfluoride bestaat uit Na en F-
       bij een neutraal geladen stof is de verhouding Na+ : F- = 1 : 1
                                                                        dus:  NaF (s)


       CuCl    = koper (I)chloride !!

Slide 18 - Tekstslide

Verhoudingsformule
bijv:  magnesiumfosfaat bestaat uit Mg2+  en PO43-
       bij een neutraal geladen stof is de verhouding  Mg2+ en PO43-= 3 : 2
                                                                         dus:  Mg3(PO4)2

      Let op de haakjes en geen ladingen in de formule van een vast zout.


 

Slide 19 - Tekstslide

Geef de verhoudingsformule van ijzer(II)fosfaat
(je hoeft geen sub/superscript te gebruiken)

Slide 20 - Open vraag

Geef de verhoudingsformule van calciumchloride
(je hoeft geen sub/superscript te gebruiken)

Slide 21 - Open vraag

Naamgeving
Eerst positief ion, dan negatief ion met uitgang -ide
Denk ook aan de eventuele Romijnse cijfers
bijv:
NaCl          natriumchloride
SnO           tin(II)oxide          (waarom Romijns cijfer 2?)

Uitzondering: samengestelde ionen krijgen niet de uitgang -ide:
MgCO     magnesiumcarbonaat

Slide 22 - Tekstslide

Geef de naam van:

Slide 23 - Open vraag

Geef de naam van:

Slide 24 - Open vraag

Zouten geleiden stroom wanneer ze zijn opgelost in water.

(10 s)
A
Macro-niveau
B
Micro-niveau

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Oplossen van zouten
Sommige zouten zijn oplosbaar in water, bijv. keukenzout of calciumchloride (Binas 45A)
Wanneer een zout oplost in water, wordt de ionbinding verbroken.
De ionen bewegen zich dan lost van elkaar in de oplossing.


Slide 27 - Tekstslide

Welk zout lost niet op in water?

(45 s)
A
natriumcarbonaat
B
koper(II)nitraat
C
koper(II)carbonaat
D
natriumnitraat

Slide 28 - Quizvraag

Oplosvergelijking
NaCl(s) -> Na+(aq) + Cl-(aq)
De "opgeloste" ionen worden gehydrateerde ionen genoemd. De watermantel wordt weergegeven door achter de formule van het ion (aq) te zetten.

Slide 29 - Tekstslide

Bij oplossen van een zout worden ionen gehydrateerd door watermoleculen.

(10 s)
A
Macro-niveau
B
Micro-niveau

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de juiste oplosvergelijking voor zinkchloride?

(1 min)
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 31 - Quizvraag

Bij oplossen van een zout worden de ionen omringt door watermoleculen.
Welk deel van een watermolecuul draait naar een positief ion toe? (20 s)
A
H
B
O

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Indampvergelijking
De is de omgekeerde vergelijking van oplossen

 Na+(aq) + Cl-(aq) -> NaCl(s)

Slide 34 - Tekstslide

Geef de juiste vergelijking voor het indampen van een
aluminiumsulfaatoplossing.

(1 min)
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 35 - Quizvraag

Reactie met water
Er zijn vier zouten met een oxide‑ion die reageren met water.
zie binas 45A. Hier staat een "r" in de tabel.
Dit zijn :Na2O, K2O, CaO en BaO.

Bij deze reacties gebeurt steeds hetzelfde:
de O2-ionen reageren met een H2O molecuul en veranderen in 2 OH- ionen, die vervolgens gehydrateerd worden. De metaalionen veranderen niet. Ze worden alleen gehydrateerd.

Na2O (s) + H2O (l) → 2 Na+ (aq) + 2 OH- (aq)
Na2O (s) + H2O (l) →
2 Na+ (aq) + 2 OH- (aq)

Slide 36 - Tekstslide

Reactie met water
Uit de oxiden met water ontstaat dus steeds een oplossing van een hydroxide. Deze bevat dus OH- ionen. Oplossingen van hydroxiden worden vaak met hun triviale namen aangeduid. Deze triviale namen moet je onthouden. Je kunt ze ook vinden in tabel 66A van je Binas.

Slide 37 - Tekstslide

Wanneer je kaliumoxide met water mengt ontstaat de volgende oplossing:

(30 s)
A
kaliumoxide oplossing
B
kaliumhydroxide oplossing
C
kaliumdioxide oplossing
D
kaliumhydrideoplossing

Slide 38 - Quizvraag

Wat is kalkwater?

(20 s)

A
calciumhydroxide oplossing
B
natriumhydroxide oplossing
C
kaliumhydroxide oplossing
D
bariumhydroxide oplossing

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

1

Slide 43 - Video

01:41
Opdracht: Binas 45A
Je hebt nu gezien hoe je tabel 45A in Binas moet lezen
Maak voor je verder kijkt met behulp van deze tabel opgave 9
Dit is tegelijk ook een herhaling van het opstellen van zoutformules.

Slide 44 - Tekstslide