1. Spelling: t.t., v.t. en alle overige werkwoordsvormen*
2. Woordenschat: woordraat*strategieën kennen!
3. Formuleren: alle dubbelopfouten (onjuiste herhaling, tautologie, pleonasme, contaminatie, dubbele ontkenning enz.) kennen. Op de toets moet je de fout kunnen herkennen én je moet de zin kunnen verbeteren.
4. Overig: regels m.b.t. meervoudsvormen en het persoonlijk voornaamwoord/bezittelijk voornaamwoord kennen.