HA1: grammatica: voorzetsels

Dinsdag 6 oktober

Pak je leesboek en start met lezen 


Uitleg voorzetsels


Aan de slag 

timer
5:00
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 6 oktober

Pak je leesboek en start met lezen 


Uitleg voorzetsels


Aan de slag 

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Doel


- Ik kan voorzetsels herkennen en gebruiken

- Ik kan onderscheid maken tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels


- geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan

- soms is er een vaste combinatie (in verband met)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Trucje

Voorzetsels kun je invullen op de volgende puntjes:


...de kast 
...het schoolfeest

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
 Soms heb je niet te maken met een voorzetsel maar met een scheidbaar werkwoord. Dan bestaat het werkwoord uit twee delen:
  • Nakijken: Ik kijk het werk na.
  • Opstaan: Ik sta altijd om 6 uur op.

Na en op zijn in deze zinnen geen voorzetsels, maar ze horen gewoon bij het werkwoord!

Slide 6 - Tekstslide

Vaste voorzetsels

Sommige uitdrukkingen hebben een vast voorzetsel.

Bv: zich verdiepen in

in combinatie met

vasthouden aan

waarschuwen voor



Slide 7 - Tekstslide

Even oefenen...
Pak je schrift en schrijf deze zin over:
Ik verheug me op de koude herfstvakantie.

Schrijf er onder welk woord is een 
Lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZNW), bijvoeglijk naamwoord (BN), voorzetsel (VZ).
Uitwisseling buurman/buurvrouw, daarna klassikaal


Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen...
Pak je schrift en schrijf deze zin over:
Ik ben tevreden
over die riante beloning en koop er een nieuwe telefoon van.

Schrijf er onder welk woord is een 
Lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZNW), bijvoeglijk naamwoord (BN), voorzetsel (VZ)

Uitwisseling buurman/buurvrouw, daarna klassikaal



Slide 9 - Tekstslide

Nu zelf proberen
Pak je schrift en schrijf een zin op:
Probeer minimaal één van de volgende woordsoorten er in te zetten. 

Lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZNW), bijvoeglijk naamwoord (BN), voorzetsel (VZ)


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link