Soorten vragen les 2 tm dia 24

Goede vragen
Waarom zijn ze zo belangrijk?
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Goede vragen
Waarom zijn ze zo belangrijk?

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een goede vraag?
Een goede vraag stel je vanuit oprechte belangstelling. 
Door vragen te stellen kom je meer te weten over de wensen en behoeften van de zorgvrager. 

Opdracht 1:
Neem een zorgvrager van stage in gedachten. Hoe hebben jullie contact gemaakt? Wat heb je gedaan? Welke vragen heb je gesteld? 
Bespreek dit in je groepje en schrijf dan zelf 4 vragen op. 


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Open vragen
Op een open vraag kun je meer dan alleen maar ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden. Je kunt uitgebreid antwoord geven. 

Vaak zijn het vragen die met een van de vijf W’s en de H beginnen: wie, wat, waar, wanneer of hoe. 
Door het stellen van open vragen betrek je de zorgvrager bij het onderwerp van het gesprek en laat je de verantwoordelijkheid bij de zorgvrager.

Slide 4 - Tekstslide

Welke open vragen kun je op stage stellen aan de zorgvrager?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Voor- en nadelen van open vragen:
Voordelen:
-je nodigt de zorgvrager uit om zijn/haar verhaal te doen.
-je toont echt interesse
Nadelen:
-kosten veel tijd (vooral als de ander maar blijft praten)
-het is moeilijk om alle informatie te onthouden en het gesprek te sturen. Probeer dan kort samen te vatten, een andere vraag te stellen en maak korte aantekeningen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Welke gesloten vragen stel je aan zorgvragers op stage?

Slide 9 - Open vraag

Voor- en nadelen van gesloten vragen:
Voordelen:
• ze zijn geschikt als je in korte tijd specifieke informatie wilt verzamelen;
• ze geven vaak alleen dié informatie waarom je gevraagd hebt;
• ze leveren meestal korte en bondige antwoorden op: ‘ja’, ‘nee’, ‘misschien’, ‘
• ze sturen het gesprek en ze zorgen dat je recht op je doel afgaat;
Nadeel:
• ze kunnen al gauw lijken op een ‘kruisverhoor’.

Slide 10 - Tekstslide

Open of gesloten vraag?

Slide 11 - Tekstslide

Wilt u koffie of thee?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 12 - Poll

Wat vinden jullie goed aan de nieuwe kantine?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 13 - Poll

Waarom is tekenen jouw lievelingsvak?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 14 - Poll

Ben jij 12 jaar oud?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 15 - Poll

Ben jij al in het zwembad geweest?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 16 - Poll

Waarom lieg je tegen mij?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 17 - Poll

Slide 18 - Video

Opdracht 2: open en gesloten vragen
Situatie:
Op je stage/project wordt aan jou gevraagd om een nieuwe 1e jaars stagiaire te begeleiden. Hij of zij doet een oriënterende stage van 10 weken.
Bedenk  3 open vragen en 3 gesloten vragen die je in het kennismakingsgesprek kan stellen.

Slide 19 - Tekstslide

Suggestieve vragen:

Dit zijn vragen waar (een deel van) het antwoord al in zit. 

Met deze vragen probeer je je gesprekspartner te beïnvloeden. Bijvoorbeeld: 'Denk je niet dat dit de beste
manier is? Gebruik deze vragen zo weinig mogelijk, het kan irritatie oproepen bij de zorgvrager.


Noem 2 suggestieve vragen die je ziet in het filmpje.



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Voor- en nadelen suggestieve vragen:
Voordeel: als je de ander wilt overhalen of als je een bevestiging wilt van wat je hebt afgesproken.
Nadeel: Je weet niet of de ander ‘ja’ zegt omdat jíj dat zo graag wil horen of omdat hij het werkelijk wil of meent.
Voorbeelden van suggestieve vragen:
• U twijfelt dus aan.......?
• U wilt zeker geen koffie meer?
• U verwacht dus geen verbetering van ....?
• U bent van mening dat....?
• U bent nog tevreden hoe ik het doe?

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 3: video talkshow
1. Welke open vragen hoor je 
2. Welke gesloten vragen hoor je 
3. Welke suggestieve vragen hoor je 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Maak van de volgende gesloten vragen open vragen: (in je groepje)
-Ga je vanavond nog trainen?
-Ben je tevreden over onze service?
-Wilt u nog wat drinken?
-Geloof jij in God?
-Ben je al lang thuis?
-Deed dat voorval iets met je?
-Heb je een leuke vakantie gehad?
-Begrijp je wat ik bedoel?
-Ben je ziek?
Hou je van me?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Controlevragen

Een controlevraag is bedoeld om erachter te komen of je elkaar goed begrepen hebt. Controlevragen kun je ook stellen als een suggestieve vraag, maar bieden de ander de mogelijkheid het oneens met je te zijn.

Voorbeelden van controlevragen:

• Heb ik dit voldoende toegelicht?

• Wat vindt u van deze benadering?

• Herkent u wat ik zeg?

• Bent u het met mij eens, dat....?

• Hoe komt dit bij u over?





Slide 28 - Tekstslide

Tegenvragen:
Tegenvragen kun je stellen om (weer) regie over het gesprek te krijgen of te houden.
Voorbeeld tegenvragen:
• Hoe bedoelt u?
• Waarom vraagt u dat?
• Wat is de achtergrond van uw vraag?

Slide 29 - Tekstslide

Onbeleefde vraag

Dit zijn onbeschofte vragen. Deze vragen gebruik je bij voorkeur niet. Het wordt een onaangenaam gesprek. 


Wat vinden jullie een onbeleefde vraag van zorgverlener aan zorgvrager?

En andersom?





Slide 30 - Tekstslide

Keuzevragen
Je kunt kiezen uit een aantal opties. 

Bijvoorbeeld: 'Wil je koffie of thee?'
Of willen jullie een opdracht doen of een film kijken?



 



Slide 31 - Tekstslide

Roos van Leary

Slide 32 - Tekstslide

Roos van Leary
Helpt je om het gedrag dat mensen bij elkaar oproepen beter te begrijpen.

Je kunt niet, niet communiceren.
Roos van Leary
De Roos van Leary is een handig hulpmiddel als de communicatie moeizaam verloopt of als personen altijd hetzelfde reageren

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Roos van Leary

Slide 35 - Tekstslide

Klassikaal een werkervaring bespreken vanuit de Roos van Leary

Slide 36 - Tekstslide

Roos van Leary
Helpt je om het gedrag dat mensen bij elkaar oproepen beter te begrijpen.

Je kunt niet, niet communiceren.
Helpt je om het gedrag dat mensen
bij elkaar oproepen beter te begrijpen.

 

Je kunt niet, niet communiceren.
Roos van Leary

Slide 37 - Tekstslide

Zelftest Roos van Leary
https://www.123test.com/nl/leary/

Slide 38 - Tekstslide

Roos van Leary toepassen
Groepje van 3:
2 personen bereiden een gesprekje voor en kiezen allebei een 'niveau' uit de Roos van Leary. De 3e persoon observeert.
Observator: Schrijf op welke rol je denkt dat ze innemen.
Schrijf op welke open en gesloten vragen ze stellen.
Rouleer in je groepje, iedereen is 1 keer observator.



Slide 39 - Tekstslide

Eindopdracht periode 1 lj2
1. Werk in tweetallen
2. Jullie nemen een video op waarin je een gesprek voert. Het gesprek moet gaan tussen een zorgverlener en een zorgvrager, familie van de zorgvrager of een collega.
3. Je levert individueel de video in waarin jij de zorgverlener speelt.
4. Neem een casus uit de praktijk; bijvoorbeeld een gesprek tijdens de ADL met de zorgvrager, een gesprek met de familie van de zorgvrager, een gesprek met een collega over een zorgvrager. 5. Laat in je gesprek zien dat je aan onderstaande punten hebt gehouden.


Slide 40 - Tekstslide

Punten die in het gesprek moeten voorkomen:
1. De luisteraar neemt dezelfde lichaamshouding aan als de ander [spiegelen].
2. De luisteraar maakt oogcontact
3. De luisteraar past mimiek en intonatie aan
4. De luisteraar houdt een afstand aan die gebruikelijk is bij het spreken op normale gesprekstoon
5. De luisteraar reageert zo nu en dan met verbale ondersteuning en bijbehorende hoofd gebaren [aandachtgevend gedrag] .

Slide 41 - Tekstslide

Punten die in het gesprek moeten voorkomen
6. De luisteraar heeft een ontspannen en rustige houding
7. De luisteraar vraagt de ander om verduidelijking van dingen die hij zegt of doet [concretiseren] .
8. Parafraseren [De luisteraar kan samenvatten naar inhoud]
9. Reflecteren [ samenvatten naar gevoel en emoties benoemen]
10. De luisteraar maakt gebruik van vragen: open vragen; gesloten vragen, suggestieve vragen,sturende vragen en doorvragen
11. De luisteraar vervalt niet in luisterfouten: b.v. OMA. geen OEN zijn en NIVEA ,etc.

Slide 42 - Tekstslide

Praktijktoets gesprek voeren:
Je kiest 1 casus uit de casussen uit en bereid je samen met een klasgenoot op voor. Je wordt beoordeeld op de rol als hulpverlener.
In lesweek 15 oefen je het gesprek met je klasgenootje. Hieronder staan de criteria waar je op kunt letten. 
De beroepskracht:
1. Houdt oogcontact en geeft kleine aanmoedigingen
2. Vult niet voor de cliënt in wat hij eigenlijk wil zeggen of voelt (NIVEA)
3. Stelt gerichte vragen en vraag door 































































Slide 43 - Tekstslide

4. Stelt geen suggestieve vragen en geen dubbele vragen
5. Laat stiltes vallen wanneer dat nodig is
6. Vertelt de cliënt wat hem opvalt aan emoties en vraagt na of dit klopt (ANNA)
7. Vraagt naar wat de cliënt voelt en vindt (reflecteren)
8. Verwoordt gevoelens van de cliënt op vragende toon weer (spiegelen)
9. Geeft geen adviezen of oplossingen (OMA)
10. Neemt niet de rol van cliënt over, door met eigen ervaringen te komen
 

Slide 44 - Tekstslide

Stel minimaal:

-2 gesloten vragen
-1 open vraag
-1 reflecterende vraag (maak gebruik van LSD)
-1 suggestieve vraag

Je oefent vandaag met 2 soorten gesprekken. Volgende week neem je 1 gesprek op (video) en deze lever je in als eindopdracht!




Slide 45 - Tekstslide