2.3 Optellen en aftrekken met breuken

Bij de breuk ¾:
  • Is het getal 3 de teller, deze zit dus boven de streep.
  • Is het getal 4 de noemer, deze zit onder de streep.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
Wiskunde

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bij de breuk ¾:
  • Is het getal 3 de teller, deze zit dus boven de streep.
  • Is het getal 4 de noemer, deze zit onder de streep.

Slide 1 - Tekstslide

Welke bewering is waar?
A
Het getal boven de streep heet de noemer
B
Het getal onder de streep heet de noemer
C
Het getal boven de streep heet de teller
D
Het getal onder de streep heet de teller

Slide 2 - Quizvraag

Een breuk vereenvoudigen
Als je een breuk wilt vereenvoudigen dan:
deel je de noemer EN de teller door hetzelfde getal.

Voorbeelden:

Afspraak: Je gaat door tot je de teller en noemer niet meer kunt delen door hetzelfde getal

Slide 3 - Tekstslide

Vereenvoudig deze breuk:
¹⁵/₃₀
A
⁵/₁₀
B
¹/₂
C
²/₄
D
³/₆

Slide 4 - Quizvraag

Breuken optellen
Als je een breuk wilt optellen dan moet een breuk gelijknamig zijn.
Een breuk is gelijknamig als de noemers gelijk zijn.
De noemer staat onder de streep.

Slide 5 - Tekstslide

²/₇ + ³/₇ =
A
⁵/₁₄
B
⁶/₁₄
C
⁵/₇
D
³/₇

Slide 6 - Quizvraag

Helen eruit halen
Als een taart is in 6 stukken, is elk stuk ¹/₆ deel.
Alle stukken samen is ⁶/₆ en dat is een hele taart.
⁶/₆ is daarom 1.
De breuk ⁸/₆ kun je verdelen in ⁶/₆ en ²/₆. 
Je weet dat ⁶/₆ = 1
1 + ²/₆ = 1 ²/₆

Slide 7 - Tekstslide

Niet gelijknamige breuk optellen
De breuken ¹/₄ en ¹/₅ hebben een andere noemer. 
Deze kun je dus niet gelijk optellen, eerst moet je ze gelijknamig maken. Dit doe je door de noemers met elkaar te vermenigvuldigen. 
¹/₄ x 5 wordt dus ⁵/₂₀
¹/₅ x 4 wordt dus ⁴/₂₀
⁵/₂₀ + ⁴/₂₀ = ⁹/₂₀

Slide 8 - Tekstslide

Helen en breuken optellen en aftrekken
                                                                                                          1 ¹/₂ + 2 ³/₅
Eerst maak je de breuk gelijknamig.                               1 ⁵/₁₀ + 2 ⁶/₁₀
Dan kan je de helen optellen of aftrekken.                   3 + ⁵/₁₀ + ⁶/₁₀
Dan kan je de breuk optellen of aftrekken.                   3 + ¹¹/₁₀
Vervolgens check je of je de helen eruit kan halen. 4 + ¹/₁₀
De breuk weer vereenvoudigen.                                        4 ¹/₁₀ 

Slide 9 - Tekstslide

Maken in de les:
2.3: 39, 41, 44, 50
Klaar?
37, 42, 45, 47, 49, 51

Slide 10 - Tekstslide