2. Ik op school.

Leerdoelen
Ik kan iets vragen in de klas.
Ik kan zeggen dat ik te laat ben.
Ik kan een te laat-briefje schrijven.
Ik kan iets lenen van een andere leerling. 

Hoe?
Ik leer woorden over school en de klas.
Ik leer om te vragen om hulp.
Ik leen iets van iemand uit een andere klas.



1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 300 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
Ik kan iets vragen in de klas.
Ik kan zeggen dat ik te laat ben.
Ik kan een te laat-briefje schrijven.
Ik kan iets lenen van een andere leerling. 

Hoe?
Ik leer woorden over school en de klas.
Ik leer om te vragen om hulp.
Ik leen iets van iemand uit een andere klas.



Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik luister

Slide 2 - Tekstslide

Luister naar de docent. Praat mee. Doe mee.
Breng de leerlingen letterlijk in beweging met behulp van TPR (zie de handleiding). Geef ze een opdracht bij
een voorwerp:
• Doe je boek open.
• Sta naast je stoel.
• Pak je potlood.
Doe de opdracht steeds eerst zelf voor, herhaal de zin en laat de leerlingen in beweging komen.
Begin met de meest basale voorwerpen (boek, pen, oppakken, open/dicht doen) en breid de opdrachten gaandeweg
verder uit (agenda, koptelefoon, zetten, leggen). Schrijf een klein aantal belangrijke woorden op het bord,
onderstreep daarbij klankzuivere woorden zoals tas, map en pen.

Differentiatie
Na verloop van tijd kan een gevorderde leerling de opdrachten geven.
stap 1: 
De docent praat.

stap 2: 
We praten samen.

stap 3: 
Jij praat.
Ik praat mee.

Slide 3 - Tekstslide

Luister naar de docent. Praat mee.
Doe de Praatjes (zie de handleiding). Doe eerst het eerste Praatje tot het vlot gaat, daarna het tweede Praatje en
tot slot het derde Praatje.

Differentiatie
• Alfa A en B moeten de verschillende woorden kunnen nazeggen.

Lees de tekst. Praat mee.
Lees het Praatje nog eens voor en laat de leerlingen meelezen. Lees dan nog eens voor en laat weer
meepraten. Doe het Praatje daarna nog een keer zonder tekst erbij.

• Alfa B en C lezen na twee keer mee met het Praatje.
• Alfa C moet ook de intonatie goed overnemen.
Woorden tellen

Slide 4 - Tekstslide

Woorden tellen
Lees steeds één zin voor. Laat de leerlingen de woorden in deze zin tellen en het aantal vingers opsteken.
Differentiatie
Leerlingen op Alfa A-niveau krijgen de kortste zinnen.
Schrijf de woorden over.
Schrijf de zinnen over. 
Schrijf de woorden over. 

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf de woorden over;
Begeleid de leerlingen bij het (over)schrijven van de woorden.
Ik leer woorden.

Slide 6 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Laat de kaartjes met woorden (zie bijlage) zien aan de leerlingen. Bespreek elk woord: is het woord bekend?
Maak zinnen.
Bedenk bij elk kaartje klassikaal een zin. Voorbeeldzinnen:
• Mag ik je pen lenen?
• Wil je me helpen?
• Heeft u papier voor mij?
• Mag ik naar de wc?
• Doe je boek open op.
• Schrijf je naam op het papier.

Schrijf de voorbeeldzinnen op het bord.
Ik leer woorden.

Slide 7 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 8 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 9 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 10 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 11 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 12 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 13 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 14 - Tekstslide

Luister naar de docent.
Print de afbeeldingen uit de bijlage en knip er kaartjes van.
Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 15 - Tekstslide

Luister naar de docent.

Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 16 - Tekstslide

Luister naar de docent.

Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 17 - Tekstslide

Luister naar de docent.

Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 18 - Tekstslide

Luister naar de docent.

Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Ik leer woorden.

Slide 19 - Tekstslide

Luister naar de docent.

Laat één kaartje aan de klas zien en zeg wat erop staat. De leerlingen herhalen de vraag. Wijs een leerling aan
en laat die antwoord geven met ja of nee. De docent stelt nogmaals de vraag en de leerling geeft nogmaals het
antwoord, tot het vlot gaat.
Bied nu nog enkele kaartjes aan op dezelfde manier.
Wij oefenen.

Slide 20 - Tekstslide

De kring rond.
Doe De kring rond (klik hier). 
Gebruik de kaartjes als taalsteun.

Praat samen.
Houd een kaartje omhoog en spreek de bijbehorende vraag (de vragen op het bord) uit, de leerlingen zeggen hem eenmaal klassikaal na. Vervolgens herhaalt elke leerling de vraag individueel. Bied daarna op dezelfde manier het antwoord aan.
Herhaal dit bij de andere vragen.

stap 1: 
De docent praat.

stap 2: 
We praten samen.

stap 3: 
Jij praat.
Ik praat mee.

Slide 21 - Tekstslide

Luister naar de docent. Praat mee.
Doe de Praatjes (zie de handleiding). Doe eerst het eerste Praatje tot het vlot gaat, daarna het tweede Praatje en
tot slot het derde Praatje.

Differentiatie
• Alfa A en B moeten de verschillende woorden kunnen nazeggen.

Lees de tekst. Praat mee.
Lees het Praatje nog eens voor en laat de leerlingen meelezen. Lees dan nog eens voor en laat weer
meepraten. Doe het Praatje daarna nog een keer zonder tekst erbij.

• Alfa B en C lezen na twee keer mee met het Praatje.
• Alfa C moet ook de intonatie goed overnemen.

Zet een streep.
Lees het Praatje nog eens voor en laat de leerlingen meelezen. Lees dan nog eens voor en laat weer
meepraten. Let daarbij goed op de zinsintonatie: waar ligt het zinsaccent?
Ik schrijf.

Slide 22 - Tekstslide

Kijk naar het briefje. Praat samen.
Praat met de leerlingen over het te laat-briefje. Stel vragen:
• Wat is een te laat-briefje?
• Wanneer moet je zo’n briefje invullen?
• Heb je al wel eens een te laat-briefje ingevuld?
• Wat was er toen?
Luister naar de docent.
Model het invullen van het briefje (versie Alfa A). Denk hardop: “Dit is een te laat-briefje. Hier staat ‘Te laat’.
Ik zie ‘Naam’, daar schrijf ik mijn naam op. Ik schrijf ‘Anna’, dat is mijn naam. Ik zie ‘Datum’, daar moet de datum
van vandaag. Het is vandaag 13 juli, dus ik schrijf op ‘13 juli 2020’.”’Etc.
Maak ter ondersteuning gebruik van de symbolen in de te laat-formulieren bij de volgende oefening, bijvoorbeeld
door op het bord verschillende namen te schrijven met een rondje ervoor en tijden met een pijltje.
Vul in. 

Slide 23 - Tekstslide

Vul het briefje in.
Laat daarna de leerlingen zelf het formulier invullen met hun eigen gegevens. Voor elke niveaugroep is er een
apart formulier. Alfa A schrijft naam, datum en tijd op of over van het bord, en zet een kruisje bij Te laat door.
Alfa B schrijft enkele woorden of een zin erbij. Alfa C vult zelfstandig het hele briefje in. Model zo nodig de
verschillende soorten formulieren.
Differentiatie
• Alfa A schrijft eventueel alleen de naam op.
• Alfa B en C vullen het volledige briefje in.
• Alfa C helpt de Alfa A-leerlingen.
Praat samen.

Slide 24 - Tekstslide

Praat samen.
Kies twee briefjes uit van leerlingen die het goed gedaan hebben en laat die zien aan de klas. Bespreek met de
klas waarom deze briefjes goed zijn. Laat leerlingen kijken of ze nog iets willen veranderen of verbeteren aan
briefje, eventueel in tweetallen.
Ik praat met jou.

Slide 25 - Tekstslide

Kijk naar de foto’s. Lees de woorden. Maak zinnen.
Kijk met de klas naar de foto's en bedenk met elkaar zinnen hierbij. Wat kun je
zeggen? En wat kun je antwoorden? Bijvoorbeeld:
• Dit is Laila. Laila is te laat.
Wat moet Laila nu doen?
Laila moet een briefje halen.
• Ahmed schrijft in zijn schrift.
• Noor moet naar de wc.
De docent vindt het niet goed.
Het was net pauze.

Schrijf deze zinnen op het bord. Onderstreep de doelwoorden.

Vraag de leerlingen welke woorden van het thema ze nog meer kennen. Laat de leerlingen hierbij een tekening
maken en woorden schrijven op de blanco kaartjes. Bedenk ook hierbij zinnen.

Variatietips:
Laat elke leerling een aantal doelwoorden en/of –zinnen die op het bord staan eerst opschrijven:
-Alfa A schrijft de onderstreepte/gekleurde doelwoorden over.
-Alfa B schrijft de doelzinnen over.

• Verdeel de leerlingen in drietallen in plaats van duo’s: twee leerlingen doen de dialoog, de derde leerling
(Alfa A) luistert mee.
• Laat gevorderde leerlingen vrij spreken aan de hand van de kaartjes, met zelfbedachte zinnen

Ik lees.

Slide 26 - Tekstslide

Ronde 1
Lees de teksten voor. De leerlingen luisteren (en lezen dus nog niet mee). Herhaal eventueel.
Ronde 2
Laat de leerlingen de tekst(en) lezen, zelfstandig, in duo’s of onder begeleiding van de docent.
Snelle leerlingen kunnen de tekstjes ook al lezen als ze eerder klaar zijn met oefeningen in de les
en lezen nu opnieuw, of doen een schrijfoefening met de teksten.
Differentiatie
• Alfa A leest de dikgedrukte woorden. De docent begeleidt bij het lezen.
• Alfa C schrijft de verhalen (uit het hoofd) over.
Ronde 3
Laat de leerlingen de inhoud van de tekstjes actief verwerken. Kies hiervoor een van de oefeningen uit
de handleiding Lezen
Ik speel het spel.

Slide 27 - Tekstslide

Luister naar de docent. Luister naar het woord. Speel het spel met de klas.
Verdeel de klas in twee teams en zet de teams aan twee kanten van de klas.
Noem steeds een doelwoord. Het moet een concreet voorwerp zijn, zoals tas, pen of muis. Laat de teams op
zoek gaan naar dit voorwerp: wijs steeds in beide teams één leerling aan die door de klas mag zoeken. Welk
team pakt als eerste het juiste voorwerp erbij?
Houd de punten bij op het bord.

Variatie
Speel het spel Woordmepper. Hang afbeeldingen van de doelwoorden aan de muur. Maak twee teams. Zorg dat
beide teams in een rij staan en geef de voorste leerling in de rij een vliegenmepper. Deze leerling rent zo snel
mogelijk naar de muur en mept op het woord dat de docent zegt. Welk team het eerste op het genoemde woord
mept, krijgt een punt. Daarna krijgt de volgende leerling in de rij de vliegenmepper en wordt er opnieuw een
woord genoemd. Houd de punten bij op het bord.
Het team met de meeste punten wint.
Start in de klas.
Naar buiten. Mag ik een pen lenen?

Slide 28 - Tekstslide

Vooraf:
Sluit met een collega of iemand anders in de school (conciërge) kort dat er leerlingen komen vragen of ze iets
mogen lenen, zoals een pen of een gum. 
Voorbereiding in de klas:  Vul de taalkaart in.
Naar buiten. Mag ik een pen lenen?

Slide 29 - Tekstslide

Stap 1. Taal?
Laat de leerlingen de woorden en zinnen die ze willen onthouden hier opschrijven.
Stap 2. en 3. Hoe? Nodig?
Laat leerlingen bedenken hoe ze het gaan aanpakken en wat ze nodig hebben en laat ze dit opschrijven of
aanvinken in het formulier. Wanneer gaan ze de opdracht doen en met wie? Moeten er praktische zaken
geregeld worden? Willen ze bijvoorbeeld tekeningen of foto’s ter steun meenemen? Verdeel de leerlingen in
groepjes van drie. Verdeel de Alfa A-leerlingen onder de Alfa B- en C-leerlingen. Bepaal een tijd. Bespreek
en laat zo veel mogelijk noteren.
Stap 4. Doen!
Laat hier aantekeningen maken voor zichzelf voor wat ze gaan doen, of waar ze op moeten letten (duidelijk
praten, niet één maar drie vragen stellen, etc., als geheugensteun). Controleer of bij elke leerling duidelijk
is wat hij/zij straks moet doen: laat elke leerling vertellen waar hij naartoe gaat en welke vragen hij daar
gaat stellen.
Ga op pad.
Praat met iemand in school. 
Leen iets van een andere leerling.
Naar buiten. Mag ik een pen lenen?

Slide 30 - Tekstslide

Laat de leerlingen de Naar buiten-opdracht doen.
Differentiatie
• Alfa A loopt mee met de Alfa B- en C-leerlingen: ze luisteren vooral.
• Alfa B- en C-leerlingen stellen de vraag.
Terug in de klas.

Slide 31 - Tekstslide

Hoe ging het?
Bespreek de uitvoering van de opdracht na, op inhoud en uitvoering, of laat presenteren.
• Hebben ze gekregen wat ze wilden lenen?
• Wat hebben ze gevraagd?
• Hebben ze bedankt?
• Hoe was dat (leuk, spannend, goed, niet goed)?

Laat de leerlingen de kaart invullen. Wat ging goed? Wat kan beter? Wat wil je nog leren of oefenen?
De leerlingen schrijven in alle vakjes ten minste één woord.
Tot slot. Ik denk en ik praat.

Slide 32 - Tekstslide

Denk na over de lessen.
Bespreek met de leerlingen wat ze allemaal gedaan hebben in dit thema. Bespreek wat ze er nog van weten.
Vraag wat de leerlingen nog meer zouden willen weten over dit onderwerp en wat ze willen leren. Inventariseer
welke woorden ze geleerd hebben in dit thema. Laat ze deze woorden in hun woordenschrift schrijven. Doe nog
een activiteit met deze woorden (rendictee, taboe, sorteeroefening, etc.).
Zet kruisjes in het schema.
Laat de leerlingen kruisjes zetten in het schema. Laat leerlingen in groepjes vergelijken wat ze hebben.
Of maak klassikaal een inventarisatie.
Differentiatie
Leerlingen vullen in tweetallen het schema in.