Beroepsoriëntatie LW8

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 228ABCDEF
Datum: Week van 17 oktober 2022
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsorientatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 228ABCDEF
Datum: Week van 17 oktober 2022

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwezigheidsregistratie
Aanwezigheid zal door de docent geregistreerd worden. Aanwezigheid kan meerdere malen tijdens de les worden gedaan. Bij vroegtijdig verlaten van de les, zonder geldige reden, zal je op 'ongeoorloofd afwezig' staan. 

Ben je te laat? Geef dit dan door aan het einde van de les aan de docent. Dit is jouw verantwoordelijkheid. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma deel 1
Deel 1

  1. Terugblik op vorige week 
  2. Lesdoelen deel 1
  3. Theoretische gedeelte
  4. Leeractiviteit


Slide 4 - Tekstslide

4x 45 min = 3 klokuren 

1. AWR  (start 10 min) 
2. Terugblik op vorige week (15-20 min) 
3. Terugblik-+ herhaling eindopdracht beroepsoriëntatie /vragen (10-15 min) 
3. Lesdoelen deze week versus deel 1 (5 min)  = totaal 45 min 

4. Leeractiviteiten- thema's centraal (5 min)
5. Korte theorie (begrippen + kwetsbaarheid) (15 min) 
6. Leeractiviteit (60 min) 
Nabespreken leeractiviteit -10 min 
Totaal - 90


8. Korte theorie begrippen (15 min)
9. Vragenrondje (10 min) 
9. Afsluiting (lesdoelen check) - 20 min 
Terugblik op lesweek 6
Online lesweek:

- Maatschappelijke zorg woordenboek: Hoeveel begrippen heb jij uiteindelijk staan in je woordenboek? Heb je bij elk begrip de betekenis erbij?
- Hand-out: Heb jij alle opdrachten gemaakt? Wat vond je van het maken van deze opdrachten?
- Eindopdracht: Hoever ben je met de eindopdracht? Waar loop je tegenaan? Heb je stappenplan bekeken waarin uitgelegd wordt hoe je kan werken aan de eindopdracht?

Slide 5 - Tekstslide

Goed om aandacht te besteden aan het begrip werkveld en het begrip doelgroep. Kunnen ze hier onderscheid in maken? zo nee, kun je hierbij stilstaan 

Voor deze terugblik (afhankelijk van tempo klas) zou ik 15 min-20 min inruimen. 
Lesdoelen deel 1
  • Je weet hoe je aan de slag kan met de eindopdracht.
  • Je legt uit wat leerproblemen zijn.  

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leeractiviteiten overzicht deze week 
Deze week zullen wij de theorie van verschillende leeractiviteiten behandelen. Je gaat zelfstandig aan de slag met het uitwerken hiervan. De volgende leeractiviteiten staan deze week centraal: 

  • Leeractiviteit 7
  • Leeractiviteit 21
  • Leeractiviteit 25
  • Leeractiviteit 26
  • Leeractiviteit 27


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappen uitgelegd- Uitleg eindopdracht
1. Kies een doelgroep uit met een ziektebeeld Bijv. jongeren met een verslaving (specifiek bijv. lachgas)
of ouderen met Parkinson

2. Bedenk in welke vorm je de eindopdracht wilt inleveren: Verslag (werkstuk), presentatie voor de klas, filmpje of andere vorm

3. Maak met elkaar een planning en afspraken over de samenwerking. Wie doet wat (taken)? En wanneer heb je het stuk af? Verder ook samenwerkingsafspraken bijvoorbeeld: Als je het niet begrijpt help je de ander, iedereen neemt zijn verantwoordelijkheid voor zijn taak, een keer per week hebben we overleg etc.(zie ook onderdeel 2)

4. Kijk goed naar wat er allemaal in moet dit kun je ook terugvinden in de eindopdracht (zie F1-EO-Beroepsoriëntatie.docx (sharepoint.com))




Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdeel 1: In een groepje lever je dit aan / voer je dit uit
Hierin de punten/eisen van de opdracht verwerkt in vragen :


- Wat houdt het ziektebeeld ‘’algemeen’’ in? (kenmerken, oorzaak, gevolgen) bijv. verslaving aan lachgas
- De doelgroep waar je je op richt: bijv. jongeren die verslaafd zijn aan lachgas. (wie zijn de jongeren? Wat is de leeftijd, kenmerken van een jongere)
- Welke ontwikkelingen zijn er bij bijv. deze jongeren als ze zich ‘’normaal’’ ontwikkelen op lichamelijk, cognitief, sociaal gebied? En wat gebeurt er met de ontwikkeling als deze jongere verslaafd is aan lachgas?
- Welke hulpverlening is er voor deze doelgroep met dit probleem (denk aan ambulant, residentieel en de inhoud bijv. therapie)
- Wat zouden jouw taken zijn als je met deze doelgroep gaat werken en specifiek met deze doelgroep met dit probleem bijv. verslaving?


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdeel 1: In een groepje lever je dit aan / voer je dit uit

- Waar let je op in communicatie met deze doelgroep jongeren en dan weer specifiek met jongeren met een verslaving. (wat werkt wel en wat niet?)
- Waarom hebben jullie je met name in deze doelgroep verdiept? Wat maakt dat je dit interessant vindt of hier iets meer over wilde weten?
- Welke doelgroepen vind je nog meer interessant en waarom heb je hier niet voor gekozen?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdeel 2: Individueel inleveren verslag minimaal 250 woorden

- Je voegt de planning en taken en afspraken toe in een word documentje
- Je beantwoord de volgende vragen voor jezelf:
-> Wat waren mijn taken?

 Hoe is de samenwerking verlopen? Waarom ging deze goed of niet goed? Wat kun jij leren en wat kan de ander van jouw leren?
 Wat vond je lastig aan de opdracht, en wat kun je doen zodat het de volgende keer makkelijker is?
-> Welke kwaliteiten heb je die goed van pas kwamen tijdens deze opdracht, geef een voorbeeld
-> Wat neem je mee voor een volgende samenwerkingsopdracht?
-> Wat heb je geleerd van deze opdracht (over jezelf, over de theorie, over je samenwerkingspartner(s))

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn leerproblemen? 
Leren houdt in dat je een blijvende verandering aanbrengt in je kennis en vaardigheden. Stel dat je eerst nog niet kon autorijden, maar rijles neemt. Je leert dan hoe je een auto bedient en hebt er dus een vaardigheid bij geleerd

Een kind met een leerprobleem leert minder vlot, doordat het moeite heeft met het verwerken van informatie. ​ Bijvoorbeeld met snel iets begrijpen. ​

Of de aandacht op twee dingen tegelijk richten, zoals lezen en tegelijkertijd begrijpen wat het leest. ​Een kind heeft dan in het algemeen moeite met leren. Vaak bij meer schoolvakken tegelijk.




Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn leerstoornissen?
Leerstoornissen worden veroorzaakt door een defect in de mentale ontwikkeling van een kind.​

Het zijn dus ontwikkelingsstoornissen, die meestal ontstaan tijdens de zwangerschap, de geboorte of de eerste levensjaren​

Bepaalde leerstoornissen zijn dan weer genetisch bepaald. ​
Tot slot kunnen op jonge leeftijd ook bepaalde ziektes, zoals hersenvliesontsteking, de ontwikkeling van het kind beperken​.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Specifieke leerstoornissen
Een kind met een specifieke leerstoornis heeft problemen met een bepaalde schoolvaardigheid.  Op andere gebieden zijn er geen problemen, alleen het niveau van deze specifieke schoolvaardigheid ligt lager dan je mag verwachten op basis van de intelligentie, het onderwijsniveau en de leeftijd van het kind. Er zijn drie specifieke leerstoornissen. 

  • Dyslexie
  • Dyscalculie
  • Dysorthografie

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dyslexie, dyscalculie & dysorthografie

Maak gebruik van het boek 'mensen'. Lees bladzijde 310 t/m 312. En maak ook gebruik van het internet, daar kan je ook informatie vinden over deze onderwerpen. 

Ga in tweetallen aan de slag met de onderstaande vragen.

1. Wat is dyslexie? Wat is de oorzaak hiervan? En kun je dit genezen?
2. Wat is dyscalculie? Wat is de oorzaak hiervan? En kun je dit genezen? 
3. Wat is dysorthografie? Wat is de oorzaak hiervan? En kun je dit genezen? 

timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heeft Dyslexie ook voordelen?
Bij leerproblemen denken we meteen aan problemen die het met zich meebrengt maar er kunnen ook voordelen aan zitten. Bekijk onderstaand filmpje. 

https://www.youtube.com/watch?v=W3C9gjKr0oM

Beantwoord de volgende vragen:

- Welke voordelen van dyslexie worden er genoemd?
- Kun je ook voordelen benoemen van bijvoorbeeld ADHD of Autisme? (herhaling)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
2

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma deel 2

Deel 2

  1. Theoretische kennis 'gedragsproblemen en gedragspatronen'
  2. Leeractiviteit 21, documentaire bekijken



Slide 20 - Tekstslide

4x 45 min = 3 klokuren 

1. AWR  (start 10 min) 
2. Terugblik op vorige week (15-20 min) 
3. Terugblik-+ herhaling eindopdracht beroepsoriëntatie /vragen (10-15 min) 
3. Lesdoelen deze week versus deel 1 (5 min)  = totaal 45 min 

4. Leeractiviteiten- thema's centraal (5 min)
5. Korte theorie (begrippen + kwetsbaarheid) (15 min) 
6. Leeractiviteit (60 min) 
Nabespreken leeractiviteit -10 min 
Totaal - 90


8. Korte theorie begrippen (15 min)
9. Vragenrondje (10 min) 
9. Afsluiting (lesdoelen check) - 20 min 
Lesdoelen deel 2

  • Je legt uit wat opvoedingsproblemen zijn. 
  • Je legt uit wat gedragsproblemen zijn.
  • Je herkent dat gedragspatronen vanuit verschillende invalshoeken verklaard kan worden.
  • Je legt uit hoe je tijdens de beroepsuitoefening methodisch en systematisch handelt.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: Begrippen opspeuren
Lees eerst de opdracht hieronder goed door en klik voor jezelf op de timer
(je hebt 20 min de tijd). 

Opdracht: 

Zoek  de onderstaande begrippen op in het boek of op internet. 
Beschrijf wat elk begrip inhoudt. En geef aan wat het verschil is tussen
de begrippen.
- Ongewenst gedrag
- Gedragsprobleem
- Gedragsstoornis


timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenis begrippen
Ongewenst gedrag
Handelingen (van een groep of) van een individu, gericht tegen een persoon die deze handelingen als bedreigend, vernederend of intimiderend ervaart. Dit hoeft niet structureel plaats te vinden. En kan eenmalig zijn.

Gedragsprobleem
Gedragsproblemen zijn de ongewenste gedragingen die voor de omgeving of het kind zelf storend zijn. Hieronder valt bijvoorbeeld agressief, driftig of ongehoorzaam gedrag. Ook vernielzucht of pestgedrag horen hierbij. Door die problemen verloopt nu de ontwikkeling minder goed. Het probleem is vaak aan de situatie gebonden.

Gedragsstoornis
Als het probleemgedrag langer dan zes maanden duurt, kan er sprake zijn van een gedragsstoornis.
Bij een gedragsstoornis komen de symptomen in bepaalde combinaties voor, die ook in de DSM-V zijn beschreven.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opvoedingsproblemen
Van opvoedingsproblemen is sprake als moeilijkheden tussen ouders en kinderen niet meer binnen het gezin zelf opgelost kunnen worden. Bij opvoedingsproblemen zijn verdergaande interventies nodig om het probleem op te lossen.

Opvoedingsproblemen beginnen vaak heel geleidelijk. Denk maar aan het gedrag van een kind in de peutertijd of in de puberteit. Ouders kunnen dan klagen dat ze hun kind ‘opeens’ niet meer herkennen. Een moeder zegt dan bijvoorbeeld: ‘Toen mijn dochter nog op de basisschool zat, had ik zo goed contact met haar, maar nu? Ik snap er niets van. Ze is zo dwars.’

  • Een opvoedingsprobleem is in de eerste plaats een probleem van de ouders. 
  • Wanneer opvoedingsproblemen spelen, voelen ouders zich machteloos, onzeker, bezorgd en vaak ook kwaad.
  •  Zonder hulp van buitenaf lukt het niet meer het tij te keren.


Slide 25 - Tekstslide

Van opvoedingsproblemen is sprake als moeilijkheden tussen ouders en kinderen niet meer binnen het gezin zelf opgelost kunnen worden. Bij opvoedingsproblemen zijn verdergaande interventies nodig om het probleem op te lossen.
Opvoedingsproblemen beginnen vaak heel geleidelijk, maar soms ook heel abrupt. Denk maar aan het gedrag van een kind in de peutertijd of in de puberteit. Ouders kunnen dan klagen dat ze hun kind ‘opeens’ niet meer herkennen. Een moeder zegt dan bijvoorbeeld: ‘Toen mijn dochter nog op de basisschool zat, had ik zo goed contact met haar, maar nu? Ik snap er niets van. Ze is zo dwars.’
Een opvoedingsprobleem is in de eerste plaats een probleem van de ouders. Vaak willen zij graag iets bereiken, wat niet lukt. Bijvoorbeeld dat hun kind zich anders ontwikkelt of beter naar hen luistert. Een enkele keer spelen te hoge verwachtingen een rol. In die situatie moet de ouder als eerste zijn verwachtingen bijstellen.
Wanneer opvoedingsproblemen spelen, voelen ouders zich machteloos, onzeker, bezorgd en vaak ook kwaad. Het kind krijgt veel aandacht voor negatief gedrag en/of voelt zich onder druk gezet – beide situaties maken de kans dat het kind z’n gedrag toch aanpast alleen maar kleiner. En zo groeien kleine problemen gemakkelijk uit tot grotere problemen. Zonder hulp van buitenaf lukt het niet meer het tij te keren.
Zwaarte opvoedingsprobleem
Er zijn kleine en grote opvoedingsproblemen. Bij heel grote opvoedingsproblemen spreek je van een opvoedingscrisis en opvoedingsnood. Om de zwaarte van een probleem in te schatten, ga je uit van:

  •  de beleving
  •  de veerkracht van de ouder/verzorger, 
  • de sociale steun uit de directe omgeving 
  • duur en omvang van het probleem.




Slide 26 - Tekstslide

Natuurlijk is niet ieder opvoedingsprobleem even groot. Er zijn kleine en grote opvoedingsproblemen. Bij heel grote opvoedingsproblemen spreek je van een opvoedingscrisis en opvoedingsnood.
Om de zwaarte van een probleem in te schatten, ga je uit van de beleving en de veerkracht van de ouder/verzorger, de sociale steun uit de directe omgeving, en duur en omvang van het probleem.
Hierna volgt een indeling naar zwaarte van opvoedingsproblemen. Deze indeling belicht alleen de kant van de ouders. Merk op dat de ontwikkeling van het kind meer in de knel komt naarmate de opvoedingsproblemen zwaarder en urgenter zijn. De lichamelijke, cognitieve, emotionele, sociale én persoonlijkheidsheidsontwikkeling bij het kind komt in het gedrang.
Begrippen 'opvoeding'
Als we het over opvoedingsproblemen hebben zijn er enkele begrippen die van belang zijn:

  • Opvoedingsspanning: Ouders kunnen minder goed omgaan met hun opvoedvragen of -problemen.
  • Opvoedingscrisis: De spanningen stapelen zich op.
  • Opvoedingsnood:  Er sprake van een complexe hulpvraag. Tijdelijke uithuisplaatsing kan gewenst zijn.

Slide 27 - Tekstslide

Opvoedingsspanning
Bij opvoedingsspanning kunnen ouders minder goed omgaan met hun opvoedvragen of -problemen.
Kenmerken van opvoedingsspanning zijn:
  • Het gaat om opvoedingsmoeilijkheden die vaak al een tijdje bestaan.
  • Deze opvoedingsmoeilijkheden veroorzaken spanning en ongerustheid.
  • Ouders ervaren hun eigen handelen in de opvoeding als minder effectief en zoeken naar alternatieven.
  • Ouders voelen zich onzeker en schuldig.
  • Ouders hebben behoefte aan steun en advies over hoe ze de ontstane situatie het beste kunnen aanpakken.

Opvoedingscrisis
Bij een opvoedingscrisis stapelen de spanningen zich op.
Kenmerken van een opvoedingscrisis zijn:
  • Ouders zijn paniekerig en gestrest.
  • Ouders hebben het gevoel dat er echt iets moet gebeuren omdat het anders uit de hand loopt.
  • Ouders nemen soms hun toevlucht tot noodgrepen, bijvoorbeeld slaan uit onmacht.
  • Ouders voelen zich (erg) incompetent en beleven weinig plezier meer aan het ouderschap.

Opvoedingsnood
Bij opvoedingsnood is sprake van een complexe hulpvraag. Tijdelijke uithuisplaatsing kan gewenst zijn.
Kenmerken van opvoedingsnood zijn:
  • Er bestaan langere tijd complexe problemen in de opvoeding.
  • Naast de problemen in de opvoeding zijn er ook andere problemen.
  • Alle problemen versterken elkaar, ze werken op elkaar in.
  • Ouders ervaren hun eigen situatie als uitzichtloos.
  • Ouders komen er zonder hulp van buitenaf niet meer uit.
  • Opvoeden is een bron van teleurstelling en frustratie geworden.
  • In deze fase is professionele hulp noodzakelijk om veranderingen te realiseren.
Oorzaken opvoedingsproblemen
Er zijn verschillende oorzaken van opvoedingsproblemen, een voorbeeld daarvan is dat ouders het druk hebben. Hierdoor ervaren ze stress en kunnen ze soepeler omgaan met regels waardoor de kinderen te maken hebben met niet-consequente ouders. 

  • Zoek op het internet op welke oorzaken er nog meer kunnen zijn. 
  • Beschrijf minimaal 3 oorzaken!

Slide 28 - Tekstslide

Oorzaken van opvoedingsproblemen
Er zijn veel verschillende oorzaken van opvoedingsproblemen, zoals:
  • Ouders staan er vaker alleen voor dan vroeger: ouders zijn meer gestrest en onzeker.
  • Ouders hebben het druk. Ouders hebben last van stress en/of kunnen het gevoel hebben ten opzichte van hun kinderen tekort te schieten. Ze gaan te soepel om met grenzen, hebben geen duidelijke regels en zijn inconsequent.
  • Er is sprake van een ontwikkelingsstoornis bij het kind, bijvoorbeeld ADHD.
  • Botsende karakters tussen ouders en kind.
  • Ouders houden te strikt vast aan bepaalde gewoontes, die ze hadden voordat er kinderen kwamen. Ouders houden bijvoorbeeld geen vast ritme aan, of ze hanteren te strikte regels. Het huis is bijvoorbeeld niet aangepast en ingericht op kinderen. Deze oude gewoontes belemmeren het kind in zijn gedrag en ontwikkeling.
  • Kinderen voelen zich in een rol geduwd die niet bij hen past. Ouders zeggen bijvoorbeeld telkens dat het kind zo behulpzaam, slim, onhandig of dom is. Het kind verzet zich tegen die rol of past zich er juist aan aan.
  • De opvoeder reageert vooral op negatief gedrag van kinderen en niet of nauwelijks op positief gedrag. Het kind vertoont negatief gedrag omdat ouders dat met aandacht belonen. Ook kan het zijn dat het kind met negatief gedrag soms toch zijn zin krijgt.
  • Het kind maakt deel uit van een nieuw samengesteld gezin. Het kind heeft moeite met accepteren van het ouderlijk gezag van de stiefvader of -moeder. Het kan ook zijn dat de stiefvader of -moeder moeite heeft om zijn rol goed in te vullen.
  • Er zijn moeilijkheden op school die thuis doorwerken. Het kind wordt bijvoorbeeld op school gepest en reageert dat thuis af op zijn kleine broertje of zusje.
Invloed van de omgeving/ ouders 
De invloed van de omgeving is groot. De ontwikkeling van een kind verloopt altijd in wisselwerking met zijn omgeving. De omgeving waarin een kind opgroeit kan het kind een voorsprong geven, maar ook een achterstand bezorgen.​

We komen tot de conclusie dat de omgeving erg belangrijk is voor het kind.
Krijgt het kind de stimulans vanuit zijn omgeving dan heeft het de kans om zich goed te ontwikkelen.

Echter soms doen ouders/verzorgers/opvoeders nog zo hun best maar toch blijven er problemen. Het kan zijn dat dit te maken kan hebben met puberteit, foute vrienden, en/of een ontwikkelingsprobleem.

LET OP! Ontwikkelingsprobleem= in te halen. Ontwikkelingsachterstand niet. Meestal bestaat er geen behandeling die de oorzaak van de ontwikkelingsachterstand kan weghalen. Wel kunnen kinderen door bijvoorbeeld een logopedist of een kinderfysiotherapeut worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. 
LET OP! Een gedragsprobleem = kan weggaan. Een gedragsstoornis: is blijvend/je kan ermee leren omgaan (afhankelijk van het type gedragsstoornis).

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leeractiviteit 21
Documentaire 'Tygo in de psychiatrie'
Bekijk de documentaire en ga aan de slag met leeractiviteit 21. Beantwoord de vragen.

https://www.npo3.nl/tygo-in-de-psychiatrie/28-11-2019/VPWON_1308522


timer
1:00:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
3

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma deel 3

Deel 3
  1. Maatschappelijke woordenboek
  2. Leeractiviteit 25
  3. Eindopdracht
  4. Lesdoelen check

Slide 33 - Tekstslide

4x 45 min = 3 klokuren 

1. AWR  (start 10 min) 
2. Terugblik op vorige week (15-20 min) 
3. Terugblik-+ herhaling eindopdracht beroepsoriëntatie /vragen (10-15 min) 
3. Lesdoelen deze week versus deel 1 (5 min)  = totaal 45 min 

4. Leeractiviteiten- thema's centraal (5 min)
5. Korte theorie (begrippen + kwetsbaarheid) (15 min) 
6. Leeractiviteit (60 min) 
Nabespreken leeractiviteit -10 min 
Totaal - 90


8. Korte theorie begrippen (15 min)
9. Vragenrondje (10 min) 
9. Afsluiting (lesdoelen check) - 20 min 
Lesdoelen deel 3

  • Je herkent dat gedragspatronen vanuit verschillende invalshoeken verklaard kan worden.
  • Je legt uit hoe je tijdens de beroepsuitoefening methodisch en systematisch handelt.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maatschappelijke woordenboek
  • Zet je laptop aan;
  • Ga naar (mijn) documenten;
  • Klik op 'nieuwe map' maken;
  • Maak een map met de naam: De maatschappelijke zorg woordenboek;
  • Open een leeg word document;
  • Vanaf nu ga je iedere week de besproken begrippen (vaktermen) noteren in je maatschappelijke zorg woordenboek.

Wat willen wij bereiken?
  • Aan het eind van de module heb jij minimaal 200 nieuwe maatschappelijke begrippen (vaktermen) geleerd. 
  • Deze begrippen zijn van belang tijdens je stage en de volgende modules.

Vul je woordenboek aan naar aanleiding van de gegeven lessen de afgelopen week!
timer
15:00

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leeractiviteit 25
Ga naar SharePoint en ga aan de slag met leeractiviteit 25.
Bekijk het filmpje en maak een samenvatting.

Deze zullen we daarna klassikaal bespreken.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eindopdracht
Ga in je groepje aan de slag!

Elke les heb je 45 minuten de tijd om aan de eindopdracht te werken.


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht!  
Nog vragen? 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies