der und ein-Gruppe in de 1e, 3e en 4e naamval 2

1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Heute Mittwoch den 7. April
Lernbox 4 besprechen
Grammatik D wiederholen
Aufgaben machen
Hausaufgaben 

Slide 2 - Slide

Lernbox 4 besprechen
Seite 67 im Textbuch
ich lese vor und ihr sprecht nach

Slide 3 - Slide

Was bedeutet das Wort "benötigen"?

Slide 4 - Mind map

Was bedeutet das Wort "die Sprache"?

Slide 5 - Mind map

Grammatik D wiederholen
Der- und ein- Gruppe in der ersten, zweiten und dritten Fall
Seite 65 im Textbuch

Slide 6 - Slide

Welk stappenplan gebruik je om de naamval te bepalen?

Slide 7 - Open question

Welke voorzetsels horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Slide 8 - Open question

Als er geen voorzetsel of werkwoord in de zin staat, hoe bepalen we de 1e, 3e en 4e naamval dan?

Slide 9 - Open question

Welke werkwoorden horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Slide 10 - Open question

Welke woorden vervoeg je zoals de der-Gruppe?

Slide 11 - Open question

Welke woorden vervoeg je zoals de ein-Gruppe?

Slide 12 - Open question

Wat is de eerste naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud van de der- en ein-Gruppe?

Slide 13 - Open question

Wat is de derde naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud van de der- und ein-Gruppe

Slide 14 - Open question

Wat is de vierde naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, meervoud van de der- en ein-Gruppe

Slide 15 - Open question

Bepaalde lidwoorden / der-Gruppe
Tot de der-Gruppe behoren een aanval woorden:
Allereerst natuurlijk der, die, das, die (+ alle verschillende vormen in de andere naamvallen)
Maar ook:


achter het woord, op het punt van het - moeten de uitgangen van de naamvallen
dies-
jed-
jen-
manch-
solch-
welch-
all-
deze
iedere
die
sommige
zo'n/zulke
welke
alle

Slide 16 - Slide

Voorbeelden
1e naamval v & o
die Frau ist jung -> diese Frau ist jung    die -> diese
das Kind ist klein -> dieses Kind ist klein     das -> dieses  

4e naamval v & o
Ich sehe(4e) die Frau -> ich sehe diese Frau  die -> diese
Ich sehe das Kind -> ich sehe dieses Kind     das -> dieses

Slide 17 - Slide

Onbepaalde lidwoorden / ein-Gruppe
Tot de ein-Gruppe behoren een aanval woorden:
Allereerst natuurlijk ein, eine, ein, keine (+ alle verschillende vormen in de andere naamvallen)
Maar ook:



achter het woord, op het punt van het - moeten de uitgangen van de naamvallen
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr- 
mijn
jouw
zijn
haar
onze
jullie
hun
Ihr-
kein-
uw
geen

Slide 18 - Slide

Voorbeelden
1e naamval m & o
dieser Mann ist alt -> ein Mann ist alt   der / dieser -> ein
dieses Kind ist klein -> Ein Kind ist klein   das / dieses -> ein 

4e naamval o
Ich sehe dieses Kind -> ich sehe ein Kind     das -> dieses -> ein

Slide 19 - Slide

Aufgaben machen
Online auf Malmberg: 
Aufgaben 30, 31, 32, 33, 37

Slide 20 - Slide

Hausaufgaben
Für Dienstag den 13. April
Grammatik A bis D lernen 
Lernbox 1 bis 4 lernen
Aufgaben 30, 31, 32, 33, 37 online auf Malmberg 

Slide 21 - Slide