der und ein-Gruppe in de 1e, 3e en 4e naamval

1 / 27

Slide 1: Slide

DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Heute Mittwoch den 31. März

Lernbox 1 bis 4 wiederholen

Grammatik D wiederholen

Aufgaben machen

Hausaufgaben

Slide 2 - Slide

Was bedeutet das Wort "die Nahrung"?

Slide 3 - Mind map

Was bedeutet das Wort "erlauben"?

Slide 4 - Mind map

Übersetze das Wort "vanmiddag"

Slide 5 - Mind map

Übersetze das Wort "de feestdag"

Slide 6 - Mind map

Übersetze das Wort "'s morgens"

Slide 7 - Mind map

Übersetze das Wort "de maandag"

Slide 8 - Mind map

Was bedeutet das Wort "die Fußgängerzone"?

Slide 9 - Mind map

Was bedeutet das Wort "umweltbewusst"?

Slide 10 - Mind map

Slide 11 - Slide

Grammatik D

Der- und ein- Gruppe in der ersten, zweiten und dritten Fall

Seite 65 im Textbuch

Slide 12 - Slide

Wat is de eerste naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud van de der- en ein-Gruppe?

Slide 13 - Open question

Wat is de derde naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud van de der- und ein-Gruppe

Slide 14 - Open question

Wat is de vierde naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, meervoud van de der- en ein-Gruppe

Slide 15 - Open question

Welk stappenplan gebruik je om de naamval te bepalen?

Slide 16 - Open question

Welke voorzetsels horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Slide 17 - Open question

Welke werkwoorden horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Slide 18 - Open question

Als er geen voorzetsel of werkwoord in de zin staat, hoe bepalen we de 1e, 3e en 4e naamval dan?

Slide 19 - Open question

Welke woorden vervoeg je zoals de der-Gruppe?

Slide 20 - Open question

Welke woorden vervoeg je zoals de ein-Gruppe?

Slide 21 - Open question

Bepaalde lidwoorden / der-Gruppe

Tot de der-Gruppe behoren een aanval woorden:

Allereerst natuurlijk der, die, das, die (+ alle verschillende vormen in de andere naamvallen)

Maar ook:

achter het woord, op het punt van het - moeten de uitgangen van de naamvallen

dies-

jed-

jen-

manch-

solch-

welch-

all-

deze

iedere

die

sommige

zo'n/zulke

welke

alle

Slide 22 - Slide

Voorbeelden

1e naamval v & o

die Frau ist jung -> diese Frau ist jung die -> diese

das Kind ist klein -> dieses Kind ist klein das -> dieses

4e naamval v & o

Ich sehe(4e) die Frau -> ich sehe diese Frau die -> diese

Ich sehe das Kind -> ich sehe dieses Kind das -> dieses

Slide 23 - Slide

Onbepaalde lidwoorden / ein-Gruppe

Tot de ein-Gruppe behoren een aanval woorden:

Allereerst natuurlijk ein, eine, ein, keine (+ alle verschillende vormen in de andere naamvallen)

Maar ook:

achter het woord, op het punt van het - moeten de uitgangen van de naamvallen

mein-

dein-

sein-

ihr-

unser-

euer-

ihr-

mijn

jouw

zijn

haar

onze

jullie

hun

Ihr-

kein-

geen

Slide 24 - Slide

Voorbeelden

1e naamval m & o

dieser Mann ist alt -> ein Mann ist alt der / dieser -> ein

dieses Kind ist klein -> Ein Kind ist klein das / dieses -> ein

4e naamval o

Ich sehe dieses Kind -> ich sehe ein Kind das -> dieses -> ein

Slide 25 - Slide

Aufgaben machen

Online auf Malmberg:
Aufgaben 24, 40, 41, 42, 43, 48

Slide 26 - Slide

Hausaufgaben

Für Donnerstag den 1. April

Grammatik A bis D lernen

Lernbox 1 bis 4 lernen

Redemittel 2 lernen

Aufgaben 24, 40, 41, 42, 43, 48 online auf Malmberg

Slide 27 - Slide