der und ein-Gruppe in de 1e, 3e, 4e nmv 1 6 apr

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Heute Dienstag den 6. April
Lernbox 1 bis 3 wiederholen
Grammatik D besprechen
Hausaufgaben 

Slide 2 - Slide

Was bedeutet das Verb "das Schwein"?

Slide 3 - Mind map

Was bedeutet das Verb "sperren"?

Slide 4 - Mind map

Übersetze das Wort "vanmiddag"

Slide 5 - Mind map

Übersetze das Wort "de vrijdag"

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Grammatik D 
Der- und ein- Gruppe in der ersten, zweiten und dritten Fall
Seite 65 im Textbuch

Slide 8 - Slide

Welk stappenplan gebruik je om de naamval te bepalen?

Slide 9 - Open question

Welke voorzetsels horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Slide 10 - Open question

Welke werkwoorden horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Slide 11 - Open question

Als er geen voorzetsel of werkwoord in de zin staat, hoe bepalen we de 1e, 3e en 4e naamval dan?

Slide 12 - Open question

Wat is de eerste naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud van de der- en ein-Gruppe?

Slide 13 - Open question

Wat is de derde naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud van de der- und ein-Gruppe

Slide 14 - Open question

Wat is de vierde naamval mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, meervoud van de der- en ein-Gruppe

Slide 15 - Open question

Bepaalde lidwoorden / der-Gruppe
Tot de der-Gruppe behoren een aantal woorden:
Allereerst natuurlijk der, die, das, die (+ alle verschillende vormen in de andere naamvallen)
Maar ook:


achter het woord, op het punt van het - moeten de uitgangen van de naamvallen
dies-
jed-
jen-
manch-
solch-
welch-
all-
deze
iedere
die
sommige
zo'n/zulke
welke
alle

Slide 16 - Slide

Voorbeelden
1e naamval v & o
die Frau ist jung -> diese Frau ist jung    die -> diese
das Kind ist klein -> dieses Kind ist klein     das -> dieses  

4e naamval v & o
Ich sehe(4e) die Frau -> ich sehe diese Frau  die -> diese
Ich sehe das Kind -> ich sehe dieses Kind     das -> dieses

Slide 17 - Slide

Onbepaalde lidwoorden / ein-Gruppe
Tot de ein-Gruppe behoren een aanval woorden:
Allereerst natuurlijk ein, eine, ein, keine (+ alle verschillende vormen in de andere naamvallen)
Maar ook:



achter het woord, op het punt van het - moeten de uitgangen van de naamvallen
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr- 
mijn
jouw
zijn
haar
onze
jullie
hun
Ihr-
kein-
uw
geen

Slide 18 - Slide

Voorbeelden
1e naamval m & o
dieser Mann ist alt -> ein Mann ist alt   der / dieser -> ein
dieses Kind ist klein -> Ein Kind ist klein   das / dieses -> ein 

4e naamval o
Ich sehe dieses Kind -> ich sehe ein Kind     das -> dieses -> ein

Slide 19 - Slide

Bij welke groep hoort solch-?

Slide 20 - Mind map

Bij welke groep hoort sein-?

Slide 21 - Mind map

Hausaufgaben
Für Mittwoch den 7. April
Grammatik A bis D lernen 
Lernbox 1 bis 3 lernen
Aufgaben 34, 35, 36 online auf Malmberg 

Slide 22 - Slide