2m2 03/03

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning 
Je gaat vandaag zelfstandig deze les doorlopen. 
Kijk de filmpjes af en maak de opdrachten. 
Raffel niks af, skip de filmpjes niet, daar leer je niks van :) 

Good luck!

Slide 2 - Slide

The gerund 


You are going to watch a small video about 'The gerund' 
First, watch the video, then answer the questions. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

'The gerund' is hetzelfde als de present continuous.
A
True
B
False

Slide 5 - Quiz

Wat heeft de gerund niet, wat de present continuous wel heeft?

Slide 6 - Open question

We maken The Gerund met: ww + ing
A
True
B
False

Slide 7 - Quiz

The Gerund gebruik je als een zelfstandig naamwoord
A
True
B
False

Slide 8 - Quiz

The rules
The Gerund bestaat uit: ww + ing 
Wanneer je een werkwoord + ing ZONDER am/are/is ziet staan, is het altijd the gerund en dus NIET de present continuous. 

We gebruiken de gerund vaak als zelfstandig naamwoord. 

Slide 9 - Slide

The rules
Je ziet een vorm van de gerund vaak achter bepaalde woorden: 
Signaalwoorden + Gerund
  1.  I love travelling. (to love)
  2.  They stopped seeing each other. (to stop)
  3.  She never starts eating before her parents do. (to start)
  4.  They enjoy playing on the ps5. (to enjoy)

Slide 10 - Slide

Achter woorden zoals: Love/stop/start/eat/play komt vaak een vorm van the gerund
A
True
B
False

Slide 11 - Quiz

Maak nu zelf een zin met de gerund.

Slide 12 - Open question

Dit was 'The gerund'
Any questions?
A
Yes
B
No
C
Ik wil hier extra oefeningen voor.

Slide 13 - Quiz

Must / Mustn't 
Must/ Mustn't gebruiken we om aan te geven dat iets WEL (Must) moet of iets NIET (Mustn't) moet of mag. 

You must wear your seatbelt in a car. (je moet je gordel om in een auto)
You mustn't tell lies. (Je mag geen leugens vertellen)

Slide 14 - Slide

You _____ go there! it is dangerous
A
must
B
mustn't

Slide 15 - Quiz

I _____ finish my homework, or my teacher will get angry
A
must
B
mustn't

Slide 16 - Quiz

I _____ help my mother
A
must
B
mustn't

Slide 17 - Quiz

They _____ prepare for the test, or they will fail
A
must
B
mustn't

Slide 18 - Quiz

Op een schaal van 1 tot 10. Hoe goed heb jij The gerund en must/mustn't begrepen?

Slide 19 - Open question

Homework:
Weektaak: 
Chapter 4 lesson 2 
Exercise 12+ 14 + 15 

Begin daar nu al mee! 

Slide 20 - Slide

He works in Mumbai.
A
present simple
B
present perfect

Slide 21 - Quiz