Grammatica lijdend voorwerp

Bij wie hoor jij? Zoek je buddy
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bij wie hoor jij? Zoek je buddy

Slide 1 - Tekstslide

Buddy gevonden?
Bedenk een zin van minimaal 7 woorden met jullie kaartjes. 
Voorbeeld:
Je hebt JAN en ONDERWERP.
Jan maakt ruzie met zijn kleine broertje.
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Plakken maar
  1. Heb jij het kaartje persoonsvorm, plak het op de goede plek op het bord.
  2. Heb jij het kaartje onderwerp, plak het op de goede plek op het bord.
  3. Heb jij het kaartje ww gezegde, plak het op de goede plek op het bord. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke zinnen hebben jullie bedacht?

Slide 4 - Tekstslide

LV
  • Lijdend voorwerp. (LV)
  • Wat of wie + ww.gezegde + onderwerp

Slide 5 - Tekstslide

Jan eet een appel

Slide 6 - Tekstslide

Anna slaat de jongen.

Slide 7 - Tekstslide

Groepsopdracht


  • Werk in groepjes van 4
  • Elk groepslid krijgt een andere rol (onderwerp, pv, ww gezegde, lv)
  • Maak samen 4 zinnen 
  • Iedere rol bedenkt zijn eigen stukje van de zin. 
  • Zorg dat ALLE rollen in je zin zitten
timer
2:00

Slide 8 - Tekstslide

Doorgeven
  • Zoek op:  
  1. persoonsvorm
  2. onderwerp
  3. ww gezegde
  4. lijdend voorwerp
timer
2:00

Slide 9 - Tekstslide

Doorgeven
  • Controleer:  
  1. persoonsvorm
  2. onderwerp
  3. ww gezegde
  4. lijdend voorwerp
timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Teruggeven
Je krijgt jullie eigen blad terug.
Wat vind je van de opmerkingen?
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Er zit ALTIJD een lijdend voorwerp in een zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Het antwoord op de vraag:
wat/wie + ww.gezegde + onderwerp is het......
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 13 - Quizvraag

Marije eet een peer.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
peer
B
een peer
C
Marije
D
eet

Slide 14 - Quizvraag

Opa koopt een vaas.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
koopt
B
opa
C
een vaas
D
vaas

Slide 15 - Quizvraag

De zusjes spelen verstoppertje.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
de
B
zusjes
C
spelen
D
verstoppertje

Slide 16 - Quizvraag

Bram gaat verven.

Bram is het lijdend voorwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Esther eet soep.

Soep is het lijdend voorwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Kartriene wil een pop voor haar verjaardag.

Verjaardag is het lijdend voorwerp
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Kartriene wil graag een pop voor haar verjaardag.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Katriene
B
wil
C
een pop
D
voor haar

Slide 20 - Quizvraag

Papa kijkt naar de televisie.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
papa
B
kijkt
C
naar de televisie
D
er zit geen lv in

Slide 21 - Quizvraag

Wat vond je van deze les?
A
Super leuk
B
Leuk
C
Gaat wel
D
Saai

Slide 22 - Quizvraag

Wat vond je makkelijk?

Slide 23 - Open vraag

Wat vond je moeilijk?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk woordsoorten blz. 180

- opdr. 2 de helft

- opdr. 3 de helft

- opdr. 5

Slide 26 - Tekstslide