werkwoordspelling 19

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Nog even een paar regels herhalen:

ik-vorm +t  ALLEEN BIJ DE HIJ VORM T.T

Denk er om in de verleden tijd bij klankveranderende werkwoorden, gewoon schrijven zoals je ze hoort.

plaatsvinden (v.t.)
De wedstrijd ... ... in de gymzaal

1. vindt plaats
2. vind plaats
3. vondt plaats
4. vond plaats

besluiten (v.t.)
Berti ... haar voordracht met een dankwoord

1. besloot
2. besluit
3. besluiten
4. besloten

afsnijden (t.t.)
De kaasboer ... een stukje kaas ...

1. snijd af
2. sneed af
3. snijdt af
4. snij af

omsmelten
Restjes van kaarsen worden vaak ...

1. omgesmolten
2. omgesmeld
3. omgesmelt
4. omsmelten

uitschelden
Het ... kind stond beteuterd te kijken

1. uitgescholde
2. uitgescholden
3. uitschelden
4. gescholden

opmeten (t.t.)
De landmeters ... de straat ...

1. meten op
2. maaten op
3. maten op

overlijden
Mijn vis is vorig jaar ...

1. overleden
2. overlijden
3. geoverleed

stilzitten (t.t.)
De kinderen ... geen ogenblik ...

1. zitten stil
2. zaten stil

schenden (v.t.)
De spelers ... de spelregels

1. schonde
2. schonden
3. schenden

verlaten (t.t.)
De trein ... het station precies op tijd

1. verlaad
2. verlaadt
3. verliet
4. verlaat

verslinden (t.t.)
In de vakantie ... ik stapels boeken

1. verslind
2. verslint
3. verslindt

vlechten
De ... bloemenkrans stond haar mooi

1. gevlochte
2. gevlochtte
3. gevlochten
4. gevlochde

openen
Wie heeft de deur ...?

1. geopend
2. geopent
3. geopendt
4. openen

omhelzen (t.t.)
De man ... zijn vrouw

1. omhelsd
2. omhelsdt
3. omhiels
4. omhelst