2.2 Cellen deel 1

H2: Cel en leven
Noem een voorbeeld van een emergente eigenschap
Hoe kun je stamcellen toepassen bij de behandeling van Diabetes type 1?
Waarom zijn ijsberen groter dan bruine beren?

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H2: Cel en leven
Noem een voorbeeld van een emergente eigenschap
Hoe kun je stamcellen toepassen bij de behandeling van Diabetes type 1?
Waarom zijn ijsberen groter dan bruine beren?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen par 2.2 (deel 1)
1. Je kunt uitleggen hoe dierlijke cellen zijn opgebouwd, welke celonderdelen ze hebben, en hoe deze werken.

2. Je kunt uitleggen wat de verschillen zijn tussen dierlijke en plantaardige cellen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Vier rijken - celkenmerken

Slide 5 - Tekstslide

Vier rijken - celkenmerken
Autotroof: maakt eigen voedingsstoffen
Heterotroof: voedingsstoffen uit andere organismen

Slide 6 - Tekstslide

Vier rijken - celkenmerken
Prokaryoot: zonder celkern
Eukaryoot: met celkern

Slide 7 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
celmembraan:
Structuur: 
begrenzing van de cel

Functie: Regelt wat de cel in- en uit gaat

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
grondplasma:
waterige inhoud van de cel.

cytoplasma: inhoud van de cel inclusief  organellen

Slide 10 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
celkern:
bevat het erfelijk materiaal (DNA) in de vorm van chromosomen 

Slide 11 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
kernmembraan: omgeeft de kern, bevat kernporiën

kernlichaampje:
bevat het materiaal wat nodig is om ribosomen te maken

Slide 12 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
ribosoom:
bestaat uit RNA en eiwitten, zijn betrokken bij het maken van nieuwe eiwitten (par4)

Slide 13 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
mitochondrium:
energiecentrale van de cel: hier wordt glucose afgebroken d.m.v. O2 en omgezet in bruikbare energie.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
endoplasmatisch reticulum:
transportstelsel van membranen 
ruw: ribosomen aan de buitenkant
glad: geen ribosomen aan de buitenkant 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
golgisysteem:
transportstelsel dat eiwitten bewerkt en blaasjes afsnoert zoals lysosomen/ transportblaasjes (par4)

Slide 18 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
transportblaasje:
blaasje dat eiwitten vervoert

Slide 19 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
lysosoom:
blaasje omgeven door een membraan waar enzymen in zitten (die celorganellen kunnen afbreken)

Slide 20 - Tekstslide

  • Golgi-systeem ontvangt eiwitten van E.R., bewerkt ze en stuurt ze door (in of uit de cel)
  • verpakt stoffen in blaasjes (lysosomen=insnoeringen van eigen membraan)
  • bevat allerlei soorten enzymen (voor elke reactie een ander enzym)

Slide 21 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
centrosoom:
bestaat uit twee centriolen. Speelt een rol bij de celdeling, oriënteren en scheiden van het erfelijk materiaal (par5). 

Slide 22 - Tekstslide

Dierencellen (heterotroof/ eukaryoot)
celskelet:
geeft stevigheid aan de cel en richting aan transportprocessen.

Slide 23 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
Celwand: extracellulaire laag, gemaakt van cellulose of lignine (houtstof).
Geeft de plantencel vorm en stevigheid.

Slide 24 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)

Slide 25 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
(centrale) vacuole:
grote blaas met water en opgeloste stoffen (soms kleurstoffen, bijv paars)

Slide 26 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
bladgroenkorrels/ chloroplasten: hier vindt fotosynthese plaats (aanmaak van glucose met water en CO2).

Slide 27 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
twee andere plastiden: amyloplasten: opslag zetmeel
chromoplasten: kleurstofkorrels (geel - rood)

Slide 28 - Tekstslide

Plantencellen (autotroof/ eukaryoot)
Plastiden kunnen tijdens het leven van een plant veranderen van de ene vorm naar de andere.


Van chloroplast (groen) naar chromoplast (rood)

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen par 2.2 (deel 1)
1. Je kunt uitleggen hoe dierlijke cellen zijn opgebouwd, welke celonderdelen ze hebben, en hoe deze werken.

2. Je kunt uitleggen wat de verschillen zijn tussen dierlijke en plantaardige cellen.

Slide 30 - Tekstslide

Wat doet het DNA?

Slide 31 - Open vraag

Wat is de taak van ribosomen?

Slide 32 - Open vraag

Waar kun je ribosomen vinden in de cel?

Slide 33 - Open vraag

Hoe worden eiwitten verplaatst van het ER naar het golgisysteem?

Slide 34 - Open vraag

Wat doet het golgisysteem met de eiwitten afkomstig van het ER?

Slide 35 - Open vraag

Wat is de taak van het mitochondrium?

Slide 36 - Open vraag

Waarom hebben spiercellen veel mitochondriën?

Slide 37 - Open vraag

Wat gebeurd er in de chloroplasten?

Slide 38 - Open vraag