H.6.1 - 6.1.1. Kengetallen - liquiditeitskengetallen

Hoofdstuk 6 - Kengetallen
Deze les:
- Korte herhaling vorige les
- Huiswerk nakijken 
- Theorie over Kengetallen en liquiditeitskengetallen
- Vragen?
- Huiswerk 

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 - Kengetallen
Deze les:
- Korte herhaling vorige les
- Huiswerk nakijken 
- Theorie over Kengetallen en liquiditeitskengetallen
- Vragen?
- Huiswerk 

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vorige les:
- Marktaandeel 
- Afzetaandeel / omzetaandeel 
- Marktbereik
- Distributiespreiding
- Selectieindicator

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk 18-26 en 31-32
Vraag 18: De distributiespreiding van een bepaald merkartikel is de verhouding tussen het aantal verkooppunten van dat merkartikel en het totaal aantal verkooppunten van het betreffende product. 

Vraag 19: Het marktbereik van een bepaald merkartikel is de verhouding tussen de omzet (of afzet) in het betreffende product bij de ingeschakelde verkooppunten en de omzet of afzet in het betreffende product bij alle verkooppunten. 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk 18-26 en 31-32
Vraag 20: De relatie tussen distributiespreiding en het marktbereik noemen we de selectie-indicator. De selectie-indicator is het kengetal dat aangeeft of de fabrikant zijn merkartikel distribueert via relatief grote of relatief kleine verkooppunten. 

Vraag 21: Het omzetaandeel van een bepaald merkartikel bij de ingeschakelde verkooppunten geeft aan welk deel de omzet (of afzet) van dat merkartikel uitmaakt van de omzet (of afzet) van het betreffende product.

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk 18-26 en 31-32
Vraag 22: Het marktaandeel is de omzet (of afzet) van een bepaalde onderneming of een bepaald merk uitgedrukt in een percentage van de totale omzet (of afzet) van alle aanbieders van dat product in de markt.

Vraag 23: Als je het marktbereik vermenigvuldigt met het omzetaandeel, krijg je het marktaandeel. 
dus: marktbereik  x  omzetaandeel  = marktaandeel

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk 18-26 en 31-32
Vraag 24: Het marktpotentieel is het totaal van de potentiële vraag en de actuele vraag. 
                                                           
Vraag 25: omzetaandeel =

                                                            x 100%

afzetaandeel: idem, maar dan met afzet
omzet in een art. bij ingeschakelde verkooppunten
omzet v. betreff. product bij ingeschakelde verkooppunten

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk 18-26 en 31-32
Vraag 26a. Juist
26b. Juist (bij distributiespreiding worden de verkooppunten hoofdelijk geteld, terwijl bij het begrip marktbereik de verkooppunten worden ‘gewogen’ met hun omzet of afzet; vandaar de naam ‘gewogen distributie’). 26c.  Onjuist: de grootte van de ingeschakelde verkooppunten (te zien aan de selectie-indicator) is even belangrijk als het aantal ingeschakelde verkooppunten.
26d.  Onjuist: het is wel een verhoudingsgetal, maar het wordt niet in procenten uitgedrukt. 

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk 18-26 en 31-32
26e.  Juist
26f.  Onjuist: marktbereik x omzetaandeel = marktaandeel.
26g.  Onjuist: beter is het om het marktbereik te verbeteren door grotere verkooppunten in te schakelen.
26h. Onjuist: het omzetaandeel kan hierdoor wel stijgen. 

Slide 8 - Tekstslide

H.6 Kengetallen 
Kengetal = signaal 


Slide 9 - Tekstslide

Kengetallen geven informatie over de omzet in verhouding tot bepaalde kosten. 

Oftewel: inzicht in de situatie en/of ontwikkeling van een beleids- of productieproces

Slide 10 - Tekstslide

Welke kengetallen?
  • Voorraadkengetallen (6.1)
  • Liquiditeitskengetallen (6.1.1)
  • Solvabiliteitskengetallen (6.1.2)
  • Rentabiliteitskengetallen (6.1.3)
  • Cashflow (6.1.4)
  • Distributiekengetallen (6.2)

Slide 11 - Tekstslide

Voorraad kengetal
Waarom?
  • Het is van belang te weten hoeveel voorraad je hebt: teveel of te weinig. 
  • Moet je de vrachtwagen deze week nog een keer laten komen?
  • Voorraad = geld 
  1. je hebt ervoor betaald
  2. je betaalt voor de opslagruimte

Slide 12 - Tekstslide

Voorraad kengetal
Van belang zijn:

  • gemiddelde voorraad
  • omzetsnelheid/omloopsnelheid

Slide 13 - Tekstslide

Beginvoorraad is € 180.000. Eindvoorraad is € 160.000. Wat is de gemiddelde voorraad?
A
€ 170.000
B
€ 20.000
C
€ 340.000

Slide 14 - Quizvraag

Omzetsnelheid/omloopsnelheid

De omloopsnelheid van de voorraden geeft aan hoelang de gemiddelde voorraden in het magazijn liggen opgeslagen. Hoe sneller de omloop des te korter liggen de voorraden opgeslagen en hoe meer er besteld moet worden.

Slide 15 - Tekstslide

De jaaromzet van een bedrijf is € 100.000. De gemiddelde voorraad is € 25.000. Wat is de omzetsnelheid?

Slide 16 - Open vraag

Omzetsnelheid
Hoog = hoog rendement 
Laag = laag rendement

Slide 17 - Tekstslide

Liquiditeitskengetallen
Geven informatie over de mate waarin de onderneming aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. 

Korte schulden (looptijd minder dan één jaar)

Kunnen leningen worden afgelost of groeien de schulden alleen maar?

Slide 18 - Tekstslide

Liquiditeitskengetallen
  • Current ratio 
  • Quick ratio
  • Nettobedrijfskapitaal
  • Nettobedrijfskapitaalbehoefte
  • Nettokas

Slide 19 - Tekstslide

Current ratio

vlottende activa + liquide middelen 
kort vreemd vermogen 

Slide 20 - Tekstslide

Gegeven balanswaarden: 
Pand € 60.000
Voorraden € 10.000
Debiteuren € 20.000
Liquide middelen € 30.000

Eigen vermogen € 50.000
Langlopende schulden € 25.000
Kortlopende schulden € 45.000
Wat is de current ratio?

Slide 21 - Tekstslide

Gegeven balanswaarden: 
Pand € 60.000
Voorraden € 10.000
Debiteuren € 20.000
Liquide middelen € 30.000

Eigen vermogen € 50.000
Langlopende schulden € 25.000
Kortlopende schulden € 45.000
Wat is de current ratio?

(10.000+20.000+30.000)/45.000 = 1,33

Slide 22 - Tekstslide

Gegeven balanswaarden: 
Pand € 60.000
Voorraden € 10.000
Debiteuren € 20.000
Liquide middelen € 30.000

Eigen vermogen € 50.000
Langlopende schulden € 25.000
Kortlopende schulden € 45.000
Wat is de quick ratio?


Slide 23 - Tekstslide

Gegeven balanswaarden: 
Pand € 60.000
Voorraden € 10.000
Debiteuren € 20.000
Liquide middelen € 30.000

Eigen vermogen € 50.000
Langlopende schulden € 25.000
Kortlopende schulden € 45.000
Wat is de quick ratio?

(20.000+30.000)/45.000 = 1,11





norm voor quick ratio = 1

Slide 24 - Tekstslide

Nettobedrijfskapitaal 
  • Werkkapitaal
  • Geeft inzicht in beschikbaar geld binnen bedrijf

Slide 25 - Tekstslide

Nettobedrijfskapitaal 
Nettobedrijfskapitaal = 
vlottende activa - kortlopende schulden 
vlottende activa - vlottende passiva (crediteuren en overige kortlopende schulden)


Slide 26 - Tekstslide

Brutobedrijfskapitaal =
vlottende activa

Slide 27 - Tekstslide

Nettobedrijfskapitaalbehoefte
Het deficit (tekort) aan spontane financiering van de vlottende bedrijfsactiva. 

Dus bijv. om je voorraden te kunnen kopen voor de bedrijfsvoering. 


Slide 28 - Tekstslide

Nettobedrijfskapitaalbehoefte
= vlottende bedrijfsactiva - vreemd vermogen op korte termijn, excl. financiële schulden op korte termijn 

Slide 29 - Tekstslide

Nettokas
= nettobedrijfskapitaal - nettobedrijfskapitaalbehoefte

Slide 30 - Tekstslide

Bij gezond bedrijf:

Nettobedrijfskapitaal positief 
Nettobedrijfskapitaal groter dan -behoefte
             nettokas positief
               

Slide 31 - Tekstslide

Vragen?

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk 
 individuele feed-back
Hoofdstuk 6 
  • Maken opgaven 1 t/m 10

  • Doorlezen 6.1.2 (solvabiliteitskengetallen) en 6.1.3 (rentabiliteitskengetallen)

  • Maken opgaven 11 t/m 19 en 52-53

Slide 33 - Tekstslide