12.3 Serie- en Parallelschakeling (3)


Bekijk de afbeelding.
Wat is hier de transformatorverhouding?
Up = 100 V
A
5
B
20
C
100
D
10000
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Bekijk de afbeelding.
Wat is hier de transformatorverhouding?
Up = 100 V
A
5
B
20
C
100
D
10000

Slide 1 - Quizvraag


De transformatorverhouding is 5.
Hoe groot is
de secundaire spanning?
Up = 100 V
A
5 V
B
20 V
C
100 V
D
500 V

Slide 2 - Quizvraag

voorbeeldsom
Een deurbel sluit je aan op netspanning (230V), dit is de opgenomen spanning in de primaire stroomkring. Echter is de opgenomen spanning veel te hoog voor een deurbel om goed op te kunnen werken. Er wordt gebruik gemaakt van een transformator om de spanning omlaag te transformeren. de transformator heeft een primaire spoel met 350 wikkelingen. de secundaire spoel heeft 15 wikkelingen. 

Bereken de spanning waarop de deurbel werkt.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer noem je een transformator ‘ideaal’?

A
als de primaire spanning gelijk is aan de secundaire spanning
B
als de primaire stroom gelijk is aan de secundaire stroom
C
als het aantal primaire windingen gelijk is aan het aantal secundaire windingen
D
als het primaire vermogen gelijk is aan het secundaire vermogen

Slide 4 - Quizvraag

12.3 Serie en Parallelschakeling
Welkom x4i!

Slide 5 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 6 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 7 - Tekstslide

Vervangingsweerstand serieschakeling berekenen
Vervangingsweerstand
Rtot =
R= R+ R+ R3


Slide 8 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 9 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling

Slide 10 - Tekstslide

Vervangingsweerstand parallelschakeling berekenen
deze formule hoort bij de vervangingsweerstand in een parallelschakeling!

Slide 11 - Tekstslide

Vermogen berekenen

P = Vermogen in W
U = Spanning in V
I = Stroomsterkte in A
P = U x I

Slide 12 - Tekstslide

Weerstand berekenen
R = U / I

Slide 13 - Tekstslide

Je ziet in de tekening de stroomsterkte op verschillende plekken. De totale stroomsterkte is 2 ampère. Wat is de stroomsterkte op alle 5 de plekken?
A
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 2A
B
I1 = 0,4A; I2 = 0,A8A; I3 = 1,2A;I4 = 1,6 A; I5 = 2A
C
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 0,4A
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het symbool van weerstand?
A
I
B
R
C
U
D
P

Slide 15 - Quizvraag

Met welke formule bereken je de weerstand?

A
U=RI
B
R=IU
C
R=UI
D
I=UR

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
Dat hangt van de spanning af.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 18 - Quizvraag

Eenheid van spanning is:
A
Ampere
B
Watt
C
Volt

Slide 19 - Quizvraag

Welke formule kun je ook gebruiken om de spanning uit te rekenen?
A
U = P : I
B
U = R : I
C
U = I : P
D
U = I x P

Slide 20 - Quizvraag

Hoe heet de meter waarmee je de spanning kunt meten?
A
Voltmeter
B
Ampèremeter
C
Ohmmeter
D
Kilowattuurmeter

Slide 21 - Quizvraag

Stroomsterkte is:
A
hoeveelheid elektronen
B
Bewegende elektronen
C
elektronen met veel energie
D
Hoeveelheid bewegende elektronen

Slide 22 - Quizvraag

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 23 - Quizvraag

12.3 Serie en Parallelschakeling
Aan de slag!

Maak 12.3 opdr.  1 t/m 10 allemaal af.
(p. 236-245 NOVA deel A)

Slide 24 - Tekstslide

12.3 Serie en Parallelschakeling
Aan de slag!

Maak 12.3 opdr.  1 t/m 10 allemaal af.
(p. 236-245 NOVA deel A)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide